Direct naar inhoud

PPA’s zijn geen wondermiddelen, integendeel

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 23 juli 2018

Ogenschijnlijk levert een bilaterale overeenkomst voor de rechtstreekse afname van elektriciteit geproduceerd met een bepaald wind- of zonnepark alleen maar winnaars op. De producent, maar vooral de financier, heeft zekerheid over de langjarige afzet van zijn product en de afnemer weet dat de betreffende levering afkomstig is uit eigen gemeente, regio en/of productiemiddel of –technologie van voorkeur. Ook grote energiebedrijven pleiten voor zulke ‘power purchase agreements‘, oftewel PPA’s. Zij ontwikkelen immers de grootste projecten. Bovendien zijn ze goed gepositioneerd om producent en/of afnemer met PPA’s van dienst te zijn en kunnen daarbij rekenen op langjarige loyaliteit van de klant. Geen wonder dus dat PPA’s in de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord als nastrevenswaardig worden gepresenteerd. Maar zoals wel vaker bij dit soort wondermiddelen het geval is, is er wel nog wat hulp van de overheid nodig, vinden de pleitbezorgers.

“Het eigenaardige van elektriciteit is dat de fysieke werkelijkheid zich meestal weinig gelegen laat liggen aan de contractuele werkelijkheid”

PPA’s zijn populair bij adviseurs, energiebedrijven en belangenbehartigers maar de interesse bij afnemers valt in de praktijk blijkbaar tegen. De sectortafel elektriciteit wil namelijk meer promotie voor PPA’s bij marktpartijen en onderzoek naar het bevorderen van PPA’s via de inkoopkracht van overheden. In een gesprek met Het Financieele Dagblad is Kees-Jan Rameau, lid van Eneco’s raad van bestuur, nog specifieker. Zonder subsidies is de winstgevendheid van windparken op zee onzeker en afhankelijk van de grillen van de prijzen op de elektriciteitsmarkt. Langjarige afnamecontracten zouden weer voor een stabiele inkomstenbron kunnen zorgen, maar als de afnemers failliet gaan, dan komt het verdienmodel alsnog in gevaar. De overheid moet er voor zorgen dat de Nederlandse industrie bij dit soort contracten elektriciteit van nieuw te bouwen Nederlandse parken afneemt. Met financiële garanties zou de overheid de investeringsrisico’s voor de afnemer kunnen verlagen, aldus Rameau.

De problemen waarvoor PPA’s vaak als oplossing worden gepresenteerd, zijn op zichzelf significant. Windparken zonder subsidie zijn inderdaad afhankelijk van marktprijzen en dat geldt ook voor de geëlektrificeerde industrie (wat overigens ook geldt voor kolen, gas, olie en CO2-emissierechten). Eveneens vormen grootschalige windenergie en elektrificatie van de samenleving een grote uitdaging voor netbeheerders. Echter, PPA’s dreigen die problemen alleen maar te versterken. Terecht pleit Rameau voor een ketenaanpak, maar het eigenaardige van elektriciteit is dat de fysieke werkelijkheid zich meestal weinig gelegen laat liggen aan de contractuele werkelijkheid. Die ketenaanpak moet daarom in tweeën worden gesplitst en wel in een fysieke keten en een commerciële keten. Die commerciële keten bestaat uit twee delen: het product elektriciteit en het product ‘immateriële milieuwaarde’, oftewel de afzonderlijk verhandelbare garanties van oorsprong.

PPA helpt niet bij transportproblemen

De Nederlandse industrie is vooral aan de kust gevestigd. Als die industrie offshore windenergie afneemt, dan hoeft er minder te worden geïnvesteerd in het net landinwaarts. Helaas geven langjarige afnameovereenkomsten tussen producent en afnemer geen zekerheid dat op een windstille dag de industrie niet alsnog alle benodigde elektriciteit vanuit het binnenland wil betrekken of op een dag dat de industrie door een staking plat ligt, de offshore windenergie toch landinwaarts getransporteerd moet worden. Ergo, niet de overeenkomst maar de fysieke mogelijkheden van verbruik en productie bepalen de behoefte aan transport. Al wordt de offshore elektriciteit aan een afnemer in Maastricht verkocht, als die elektriciteit aanlandt op de site van een grote industriële afnemer, dan blijft landinwaarts transport achterwege. Het omgekeerde kan ook optreden. Contractueel wordt de elektriciteit afgenomen door de grootverbruiker aan de kust maar de elektrische energie zal onder bepaalde fysieke omstandigheden toch diep het binnenland instromen.

Wat geldt voor de grote transporten van offshore wind, geldt ook voor lokale productie die via PPA’s wordt gekoppeld aan lokaal verbruik. Op papier kan het lijken dat er minder transport nodig is, maar in werkelijkheid hangt dat af van de complexe netsituaties. Situaties die van moment tot moment kunnen veranderen. Als die actuele netsituatie wordt genegeerd, dan kunnen PPA’s zelfs leiden tot meer transport in plaats van minder. Neem bijvoorbeeld het veel genoemde laten draaien van de wasmachine op zonnestroom van de buurman. Als de buurman stroom over heeft maar de straat of wijk een tekort aan stroom heeft, dan moet het extra verbruik van de wasmachine alsnog van buiten worden aangevoerd. Het omgekeerde kan ook optreden. De wijk kampt met een overschot maar de wasmachine wordt niet aangezet omdat de zonnepanelen van de buurman net in de schaduw liggen. Het afstemmen van verbruik en productie tussen twee spelers met negeren van de bredere markt, leidt dan tot afvoeren van elektriciteit die mogelijk beter lokaal geconsumeerd had kunnen worden. Of het daadwerkelijk beter is hangt af van de toegevoegde waarde die elders aan de consumptie wordt gegeven. Om er achter te komen hoe het staat met de toegevoegde waarde die elders aan elektriciteit wordt toegekend is twintig jaar geleden een handig hulpmiddel ingevoerd: de marktprijs.

Groothandelsmarkt is als een PPA zonder keurslijf

Voorafgaand aan de liberalisering van de energiemarkt konden potentiële producenten projecten alleen tot ontwikkeling brengen als een dekkende PPA kon worden afgesloten. Ze hadden immers niet de mogelijkheid hun productie op een groothandelsmarkt te verkopen of rechtstreeks aan afnemers te leveren. Aan de noodzaak voor PPA’s kwam na liberalisering slechts geleidelijk een einde. De kersverse groothandelsmarkt moest immers eerst volwassen worden: voldoende (prijs)informatie, handelspartijen, liquiditeit, platforms, standaardcontracten en- werkwijzen, etc. Maar de voordelen waren evident. Op de groothandelsmarkt zijn namelijk partijen actief die kopen wat iemand wil verkopen en die verkopen wat iemand wil kopen, mits voor de juiste prijs. En als het niet lukt alles aan een partij te verkopen of van een partij te kopen, dan lukt het wellicht om contracten te splitsen of juist te bundelen. Bovendien hoeft niet alles in een keer goed te lopen, want de handel kan over de tijd worden gespreid en bij veranderde inzichten kan de positie worden aangepast. Partijen die dat alles te complex vinden kunnen een beroep doen op een scala aan adviseurs en dienstverleners die in feite net zo inwisselbaar zijn als de energiecontracten zelf.

Ondanks de voordelen van de groothandelsmarkt kunnen marktpartijen goede redenen hebben om al hun eieren in een PPA-mandje te stoppen. Zo bespaart een PPA kleine producenten een hoop moeite. Ook eindafnemers zien soms voordelen. Grootverbruikersorganisatie VEMW noemt bijvoorbeeld het belang van een directe en langdurige toegang tot duurzame energie tegen concurrerende prijzen en voorwaarden, zonder dat investeringen in wind en zon-PV op de balans van de eindverbruiker drukt. Dat vereist volgens VEMW wel een goede matching van risicoprofielen en enige prijsbescherming, zowel tegen hoge als lage elektriciteitsprijzen. Maar er is meer. De kans dat volumes en profielen van één producent en één afnemer goed bij elkaar passen, is zeer klein. Dat maakt de groothandelsmarkt zo interessant. Producent en afnemer staan ieder afzonderlijk via het instrument marktprijs in verbinding met de hele energiegemeenschap en kunnen, los van elkaar, hun productie en verbruik optimaliseren.

“Massale toepassing van PPA’s zal de groothandelsmarkt uithollen, met funeste gevolgen voor de hele energiemarkt”

In schril contrast met de veelzijdigheid van en keuzevrijheid op de groothandelsmarkt, vormt een PPA een strak keurslijf. Dat keurslijf wordt eenmalig onderhandeld op basis van de inzichten van dat moment en bevat vaak een ingebouwde tijdbom: de heronderhandeling. De overeenkomst wordt immers aangegaan om zekerheid te hebben voor de toekomst, maar iedere zijde wil ook de mogelijkheid hebben om de voorwaarden aan te passen bij gewijzigde omstandigheden. Bovendien blijkt toch vaak de tussenkomst van een energiebedrijf noodzakelijk, onder andere om de grote verschillen tussen volumes en profielen van producent versus consument op te vangen. Een alternatief is om een consortium van eindverbruikers te vormen om duurzame-energieprojectontwikkelaars voldoende afname te kunnen garanderen. Nodeloos om daar aan toe te voegen dat een consortium afstemming en coördinatie tussen partijen en hun belangen vereist, ten tijde van het afsluiten van de PPA en gedurende de looptijd van tien tot twintig jaar.

PPA’s zijn een mooie aanvulling op de vele producten die de vrije markt te bieden heeft, maar de keuzevrijheid moet voorop blijven staan. De overheid moet zich niet inlaten met het promoten van bepaalde producten en al helemaal geen financiële garanties specifiek voor PPA’s gaan afgeven. Massale toepassing van PPA’s zal namelijk de groothandelsmarkt uithollen, met funeste gevolgen voor de hele energiemarkt. Op welke prijzen moeten de PPA’s worden gebaseerd als de groothandelsmarkt niet meer liquide is? Waar kunnen afnemers en producenten terecht als ze er niet in slagen rechtstreeks of via een consortium een goede match van volumes en profielen te vinden? Wie beschermt de producent en/of afnemer als PPA’s opnieuw tot een oligopolie leiden waarin slechts enkele machtige energiebedrijven bepalen wat faire prijzen en condities zijn?

Versterk de groothandelsmarkt

De groothandelsmarkt is het hart van de elektriciteitsmarkt. Op die markt wordt elektriciteit overgedragen van de ene partij aan de andere, nu of ergens in de (verre) toekomst, volgens het principe genomineerd is geleverd/afgenomen. In de hedendaagse praktijk is het echter lastig om contracten af te sluiten voor langer dan drie kalenderjaren vooruit. De vraag en aanbod is er wel, maar meestal liggen de prijzen die kopers willen betalen en verkopers willen ontvangen te ver uit elkaar om tot een deal te komen. Dat probleem speelt echter ook bij PPA’s. Als op de groothandelsmarkt een aanbieder voor basislast jaar 2025 €50 per MWh vraagt en een koper in de markt is met een biedprijs van €20 per MWh, dan is het onwaarschijnlijk dat de partijen elkaar ergens in het midden zullen vinden. Zouden partijen in een PPA er dan wel in slagen om in 2018 voor levering en afname 2025 een prijs ergens rond de €35 per MWh af te spreken?

Als PPA-partijen er in slagen om lang van te voren vaste prijsafspraken te maken, dan zouden ze met elkaar ook transacties op de groothandelsmarkt kunnen afspreken. Voor de betreffende partijen biedt de groothandel immers de voordelen van verhandelbaarheid en leveringszekerheid. Mocht de afnemer teveel hebben gekocht, dan kan het overschot eenvoudig worden verkocht, en vica versa. Die mogelijkheid is veel aantrekkelijker dan boetebepalingen of productie/consumptiebeperkingen in een PPA. Voor de energiegemeenschap draagt een groothandelstransactie ook bij aan prijstransparantie: het waardevolle signaal dat er partijen zijn die bereid zijn zich nu vast te leggen op een bepaalde prijs voor een bepaalde leveringsperiode in de toekomst. Dat is wat de overheid moet bevorderen in plaats van het stimuleren van PPA’s waarin is bepaald dat prijsinformatie en leveringscondities strikt vertrouwelijk zijn.

Een van de doelen die met PPA’s bereikt moeten worden, is het afstemmen van elektrificatie van de industrie en uitbouw van wind op zee. In principe voorziet de groothandelsmarkt in die behoefte als er meer gehandeld zou worden in lange termijn contracten. Immers, als de uitrol van wind op zee sneller gaat dan de elektrificatie, dan dalen de termijnprijzen, en vice versa. Dat onder voorwaarde dat marktpartijen over de benodigde informatie beschikken. Daarbij is een heel belangrijke rol voor de overheid weggelegd want onzekerheid die de overheid schept, draagt sterk bij aan het ver uit elkaar liggen van vraag en biedprijzen voor langetermijncontracten. Voorbeelden hiervan zijn de onverwachte aankondiging van sluiting van kolencentrales per 2024 en de afspraak in het regeerakkoord om minimumprijzen voor CO2-uitstoot op te leggen, zonder te vermelden hoe die heffing werkt.

Illustratie: CO2 minimum prijs, met of zonder inflatiecorrectie

In het regeerakkoord werd gemeld dat er een heffing komt op CO2-uitstoot van elektriciteitscentrales zodat de combinatie kosten van emissierechten en heffing, op zijn minst op €18 per ton in 2020 en €43 per ton in 2030 uitkomt. Er zijn verschillende varianten te bedenken hoe die heffing vorm gegeven kan worden, ieder met sterk afwijkende gevolgen voor de marktprijzen. Inmiddels is meer duidelijk over de denkrichting van de regering maar de onzekerheid blijft groot.

Ook kleine details waar politici zich zelden over uitlaten, kunnen bij analisten tot hoofdbrekens leiden. Neem bijvoorbeeld de vraag of op de beoogde minimumprijzen een correctie voor inflatie wordt toegepast. Voor het effect van de heffing op de marktprijzen in 2030, kan het een groot verschil uitmaken of beoogd wordt €43 per ton in valuta van 2017 of valuta 2030 te eisen. Bij 2% inflatie per jaar komt een voor inflatie gecorrigeerde heffing in 2030 immers neer op een kleine €56 per ton. In dat geval is de kostprijs van een moderne gascentrale pakweg €4,50 per MWh hoger dan zonder inflatiecorrectie.

Financiële zekerheid

Een belangrijk probleem voor de groothandel zijn de enorme bedragen die gemoeid zijn met prijsschommelingen. Neem bijvoorbeeld een contract voor 350 MW basislast, levering 2023 t/m 2032. Als de prijs gedurende die tien jaar structureel €20 per MWh hoger uitkomt dan in het contract was voorzien, dan eist de koper voldoende financiële waarborgen om tegen die hogere marktprijs alsnog 31 TWh te kunnen inkopen (350 MW x 10 jaar x 8.760 uur = 30,66 TWh). Het gaat dan om een totaal bedrag van €613 mln (30.660.000 MWh x €20 = €613,2 mln) dat in de vorm van bankgaranties, cash collateral of garanties van een kapitaalkrachtig moederbedrijf moet worden verstrekt. Als de marktprijzen dalen, treedt het omgekeerde op. De verkoper wil dan zekerheid dat de relatief hoge prijs voor de levering daadwerkelijk geïnd kan worden en eist garanties ter hoogte van €613 mln van de koper. Omdat energiehandelaren slechts over een beperkte hoeveelheid krediet beschikken, zetten ze die ruimte zo gunstig mogelijk in en slokop lange termijncontracten vallen dan snel buiten de boot, zelfs als partijen het eens kunnen worden over de prijs.

Helaas zijn PPA’s geen oplossing voor het probleem van de benodigde kredietruimte. Stel dat een projectontwikkelaar de elektriciteit uit het nog te bouwen 700 MW park, 50% load factor, tegen een vaste prijs verkoopt aan een industriële afnemer voor een periode van tien jaar. Als tussen het afsluiten van het contract en start van de levering de prijzen met €20 per MWh zijn gestegen, dan hoort de koper €613 mln aan zekerheden te eisen van de producent. Bij prijsdaling hoort de producent zekerheden van deze omvang van de afnemer te eisen. Wordt het stellen van zulke eisen achterwege gelaten, dan biedt de PPA niet de zekerheid die wordt geclaimd. Dat geldt ook als slechts voor een kortere periode prijzen worden vastgelegd. Daarmee daalt de behoefte aan kredietruimte significant maar de zekerheid die de PPA biedt voor investeringen in wind op zee en/of elektrificatie van de industrie, daalt net zo hard. Dat is ook iets waar de overheid terdege rekening mee moet houden als er een schoonheidswedstrijd voor subsidievrije wind op zee wordt uitgeschreven. Het is gemakkelijk om tal van voordelen aan PPA’s toe te schrijven maar bijzonder moeilijk om die ook echt hard te maken. Een prachtige PPA met een gunstige prijs voor de leverancier en tal van zekerheden en toezeggingen, afgesloten met een zwak bedrijf zonder financiële dekking, kan een lege huls of sigaar uit eigen doos blijken te zijn.

“Eindverbruikers willen meer groenheid dan de wettelijke regeling groene stroom biedt, en dat zonder zelf te investeren”

Groen is groen

In bijna alle opzichten is de groothandelsmarkt gelijkwaardig of superieur aan PPA’s. De grote uitzondering daarop is de gevoelde behoefte aan ‘directe afname’ van duurzame energie door eindverbruikers, zonder dat die op de balans drukt. Om een aantoonbaar verband te leggen tussen duurzame productie en afname, is het systeem van garanties van oorsprong (GVO) in het leven geroepen. Tot in detail wordt in die garanties vastgelegd waar, wanneer en met welk productiemiddel de duurzame energie is opgewekt die exclusief door de verbruiker van de GVO geclaimd kan worden. GVO’s zijn eenvoudig te verhandelen producten omdat ze twaalf maanden geldig blijven. Net als elektriciteit kunnen GVO’s ook op de termijnmarkt worden verkocht. Omdat GVO’s los van de elektriciteit kunnen worden verhandeld, kunnen eindverbruikers met producenten afspraken maken over voorwaarden en termijnen van (toekomstige) leveringen van GVO’s en accountants kunnen de levering en het gebruik ervan verifiëren. Zo’n GVO-koopcontract is veel eenvoudiger dan een PPA omdat met complexe zaken zoals programma verantwoordelijkheid geen rekening hoeft te worden gehouden.

Eindverbruikers willen echter meer groenheid dan de wettelijke regeling groene stroom biedt, en dat zonder zelf te investeren. Ze zoeken groener dan groen, een fictie waarbij de (onterechte) indruk wordt gewekt van gelijktijdigheid in productie en levering omdat elektriciteit en GVO’s onder een PPA worden afgenomen. Het staat partijen in de vrije markt uiteraard vrij om werk te maken van zulke contracten maar misleiding treedt dan snel op. Zo rijden de treinen van de NS 100% op windenergie meestal mooi op tijd, ook als het niet waait. Dat geldt ook voor de productieprocessen van afnemers van stroom uit met name genoemde projecten, bijvoorbeeld de levering vanuit windpark Krammer aan DSM, Akzo Nobel, Philips en Google. Details van die overeenkomst zijn niet publiek gemaakt, maar het kan goed zijn dat er welbeschouwd niet echt sprake is van directe afname. In dat geval houdt de claim stand omdat het tegendeel niet bewezen kan worden. Alleen al om die reden hoort de overheid zich te beperken tot het steunen van het GVO-systeem en zich niet in te laten met het promoten van ‘groener dan groen’.

Afsluitend

Ten behoeve van het Klimaatakkoord doet de sectortafel elektriciteit er goed aan om te inventariseren voor welke zwaarwegende maatschappelijke problemen PPA’s een oplossing zouden vormen. Wensen als kunnen ‘aantonen’ dat het gemeentehuis groener dan groen elektriciteit van het plaatselijke zonnepark afneemt, vallen daar niet onder. Vervolgens moet worden bekeken wat werkelijk goede oplossingen voor de zwaarwegende problemen zijn. Daarbij moet rekening worden gehouden met het grote belang dat de energiegemeenschap heeft bij een goed werkende groothandelsmarkt. Die goede werking is namelijk geen vanzelfsprekendheid en zonder betrouwbare prijsvorming op de groothandelsmarkt wordt het ook lastig PPA’s af te sluiten die leveren wat beoogd wordt: kostenefficiënte zekerheid voor investeerders. Immers, in de tijd dat er geen alternatief was voor PPA’s, stelden de sterkste partijen per kwartaal vast tegen welke tarieven ze dat kwartaal bereid waren te leveren, dan wel af te nemen.