Direct naar inhoud

Geen hele bossen de kachel in, maar wat of hoe dan wel?

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 11 februari 2019

Afgelopen donderdag heeft de Tweede Kamer zich door klimaatexperts laten voorlichten over het jongste IPPC-rapport. Tijdens die technische briefing kwam ook het gebruik van biomassa aan bod. Frank Wassenberg (PvdD) toonde zich bezorgd over de stijgende inzet van biomassa en met name over de complete Canadese bossen die hier worden opgestookt. Meer in het bijzonder wilde hij weten hoe voorkomen kan worden dat we ons rijk rekenen aan boekhoudkundige besparing van CO2-uitstoot.

Sjak Lomme. (Bron: SLEA)

Het is die zogenaamde besparing die op geen enkele wijze bijdraagt aan de afname van CO2-uitstoot en mogelijk zelfs het probleem verergert omdat bomen bij uitstek een belangrijke rol vervullen als CO2-opslag. Bart Strengers (Planbureau voor de Leefomgeving), mede opsteller van het IPPC-rapport, gaf als antwoord dat biomassa een belangrijke rol kan spelen. Natuurlijk wil je geen hele bossen in de bijstook, dat is niet verstandig, aldus Strengers, maar in de IPPC-modellen wordt uitdrukkelijk gekeken naar de CO2-effecten ‘onder de streep’. Daarom zijn volgens Strengers ook binnen het Klimaatakkoord hele strikte duurzaamheidscriteria opgenomen en gaat de nieuwe Europese richtlijn duurzame energie (RED II) uit van 65% (2020) tot 80% (2025) CO2-reductie over de hele keten.

Een technische briefing van minder dan anderhalf uur over een rapport dat de hele wereld omvat en ontwikkelingen tot aan het einde van deze eeuw in modellen probeert te vatten, is niet de meest geëigende gelegenheid om de voor- en nadelen van bio-energie uit te spitten. Sterker nog, een poging om in minder dan vijf minuten een vraag te beantwoorden die welhaast net zo veelomvattend is als het IPPC-rapport zelf, kan snel leiden tot misverstanden en, belangrijker nog, verkeerde beleidsbeslissingen. De beslissingen die in de komende jaren genomen moeten worden hebben namelijk geen betrekking op de twee uitersten die in de briefing ter sprake kwamen, maar op situaties daar ergens tussen in.

Die twee uitersten zijn vrij helder. Aan de ene kant gaat het om het opstoken van hele bossen, wat niemand zou willen. Aan de andere kant gaat het om tweede generatie biomassa grondstoffen zoals afkomstig van energie-plantages op marginale gronden. Liefst zelfs in combinatie met CCS, waar IPPC in het rapport (sectie 2.4.2.3) een zware nadruk op legt. In de briefing wees Strengers terecht op de enorme variatie in soorten biomassa, maar liet helaas achterwege om de Kamerleden uit te leggen wat dat betekent voor beleidsbeslissingen.

Rendement

In de EU worden energetische rendementen uitgedrukt in de zogeheten calorische onderwaarde. Onderwaarde is de energie-inhoud zonder rekening te houden met de energie-potentie van het condenseren van bij de verbranding gevormd water (=bovenwaarde). Installaties die deze condensatie-energie wel benutten, zoals hr-ketels, kunnen zodoende rendementen halen boven de 100%. In bovenwaarde uitgedrukt heeft een 107% hr-ketel een rendement van ongeveer 98%.

Strengers had er goed aan gedaan te wijzen op de doorrekening van het voorlopige klimaatakkoord op hoofdlijnen. In dat document wijst PBL niet alleen op het belang van biomassa bij het aanpakken van de klimaatproblematiek maar noemt ook voorwaarden die daarop van toepassing zijn. Die voorwaarden zijn extreem belangrijk, want biomassa heeft twee grote nadelen. Ten eerste is de CO2-factor voor vaste biomassa met 110 kg CO2 per GJ bijna twee keer zo hoog als de 56 kg CO2 per GJ voor aardgas. Ten tweede is aardgas als brandstof vergaand superieur, wat zich uit in een hoog energetisch omzettingsrendement en dus een lage CO2-uitstoot per eenheid eindproduct. Bij de productie van warmte liggen die rendementen bij biomassa rond de 80% waar gas in een hr-ketel 107% haalt. Bij de productie van elektriciteit zijn de verschillen nog groter. Een moderne gasgestookte Steg haalt 60% elektrisch rendement terwijl het rendement bij gebruik van houtachtige biomassa meestal rond de 30% blijft hangen. Daarmee scoort biomassa elektriciteitsproductie zelfs beduidend slechter dan steenkool, zoals de volgende grafiek illustreert.

Meer CO2 de lucht in blazen in een tijd dat alle klimaatalarmbellen af gaan, maakt het extreem belangrijk er helemaal zeker van te zijn dat het klimaat daar werkelijk baat bij heeft. Met regelgeving ten aanzien van het gebruik van land en duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, wil de EU voorkomen dat het gebruik van biomassa het klimaat van de regen in de drup helpt. Voor het beoordelen van projecten zijn ze helaas minder goed bruikbaar, want ze hebben vooral betrekking op de grote issues: verandering van landgebruik, halen nationale doelen duurzame energie en nationale emissierapportages. Weliswaar doet de EU in de richtlijn (artikel 29) een lovenswaardige poging om het gebruik van ‘foute’ biomassa te voorkomen, de vraag is of die eisen ook kunnen en zullen worden gehandhaafd. De ontluisterende praktijken in regeltechnisch toch behoorlijk dichtgetimmerd Nederland, doen het ergste vrezen. Bovendien ontbreekt in de richtlijn een heel belangrijk aspect: de tijdperiode waarbinnen sprake moet zijn van (grotendeels) klimaatneutraalheid.

Mede door de wens om het gebruik van Gronings aardgas versneld af te bouwen, ontwikkelen tal van gemeenten plannen voor (uitbreiding van) met biomassa gestookte lokale en regionale warmtenetten. Staatsbosbeheer is een belangrijke toeleverancier van bosbiomassa, maar brengt volgens een oud-directeur van Staatsbosbeheer daarmee juist grote schade toe aan de bossen. In Nieuwsblad de Kaap duidt Frits van Beusekom de manier waarop Staatsbosbeheer biomassa wint aan als klimaatdomme roofbouw. Die observaties getoetst aan de criteria van artikel 29 RED II zou tot de conclusie moeten leiden dat het gebruik van lokale biomassa slecht voor het klimaat kan uitpakken en zelfs een risico vormt voor het behoud van de biodiversiteit. Als het in Nederland al zo droevig is gesteld, hoe zit dat dan met biomassa uit het verre buitenland?

Met tal van rekenregels vastgelegd in RED II (bijlage V) wil de EU er voor zorgen dat ‘onder de streep’ daadwerkelijk netto emissiereductie resulteert. In die alomvattende aanpak is helaas weinig aandacht voor de uiteenlopende tijdsvertraging tussen de extra uitstoot van CO2 als gevolg van het gebruik van biobrandstof en het opnieuw weer vastleggen van overeenkomende hoeveelheden CO2 door groeiende planten en bomen. Bij ethanol uit graan is die cyclus pakweg een jaar, maar bij houtsnippers uit volwassen bomen kan het gaan om een kleine eeuw. Dat betekent dat gemeenten die in 2030, 2040 of 2050 klimaatneutraal willen zijn, geen hout moeten stoken van bomen die niet per sé moeten worden gekapt. Immers, daarmee wordt de klimaatproblematiek op de korte en middellange termijn juist verergerd en draagt houtachtige brandstof hooguit op de lange termijn bij aan het verlichten van de problematiek. Zelfs bomen die weg moeten, kunnen het beste zoveel mogelijk eerst voor andere doeleinden worden gebruikt, voordat ze in de kachel gaan. Bomen planten in plaats van opstoken daarentegen is wel direct positief voor het klimaat.

Regionale Energie Strategieën

Bij het opstellen van Regionale Energie Strategieën (RES) moeten betrokkenen uitdrukkelijk rekening houden met de eisen aan duurzaamheid uit RED II in het algemeen en met het tijdsaspect van uitstoot in het bijzonder. Dat houdt in dat een RES in feite een CO2-boekhouding moet bevatten als bio-energie onderdeel uit maakt van de plannen. Die boekhouding kan worden geënt op de art 29 RED II criteria maar dan toegespitst op het niveau van de regio en aangevuld met tijdvertraging die optreedt bij het weer vastleggen van uitgestoten koolstof (zie hieronder). Dat houdt ook in dat er een nullijn wordt getrokken met betrekking tot landgebruik: de hoeveelheid in biomassa opgeslagen koolstof in 2008, dus voor het begin van het grote rooien, dan wel vergaand verjongen van bossen, dan wel omzetten van bossen in ‘open cultuurlandschappen’ door landbeheerders als Staatsbosbeheer. Als die boekhoudingen gedegen en transparant worden opgezet, zou de huidige vergaand gepolariseerde discussie omgebogen moeten kunnen worden naar een gesprek over de voorwaarden waaronder projecten wel of niet de steun van de gemeenschap verdienen. Daaronder valt ook de vraag wanneer in de toekomst bio-energieprojecten een bijdrage moeten leveren aan waarachtige reductie van de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer.

Klimaatimpact biomassa

De hoeveelheid CO2 die bij het gebruik van biobrandstoffen vrijkomt is eenvoudig te berekenen maar dat geldt niet voor de klimaatimpact van die brandstoffen. Die bestaat immers uit het verschil tussen de absolute uitstoot en het alternatief, bijvoorbeeld verrotting binnen enkele weken, maanden of jaren, gebruik als bouwmateriaal gedurende veertig jaar of als boom doorgroeien en nog honderd jaar doorgaan met het vastleggen van koolstof. Regio’s die serieus klimaatneutraal willen worden zouden zulke berekeningen moeten uitvoeren als ze bio-energie willen toepassen.

Hieronder een illustratie van een berekening van de klimaatimpact van emissies door biobrandstoffen, afkomstig van IOP.

(Bron: IOP)