Direct naar inhoud

Een rechtvaardige energietransitie moet vooral effectief zijn

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 17 augustus 2020

Milieudefensie voert campagne om de zware industrie meer te laten betalen voor de verduurzaming van de energievoorziening. De organisatie scoort veel aandacht in de media met onderzoek waaruit blijkt dat de rekening van energietransitie vooral bij MKB’ers ligt en niet bij grootverbruikers. Blijkbaar is er sensatie nodig om aandacht te trekken voor een fenomeen dat sinds jaar en dag op straat ligt. Degressieve belastingtarieven voor gebruik van elektriciteit en gas, aangevuld met een scala aan vrijstellingen en kortingen, zorgen er sinds de invoering van de milieubelasting op milieugrondslag al voor dat vooral relatief kleine gebruikers op kosten worden gejaagd. Natuurlijk is dat ‘niet eerlijk’, maar daar zou de discussie niet over moeten gaan. Zeker een organisatie die zich tooit met de naam Milieudefensie, zou de pijlen juist op de klimaat-effectiviteit van de energiebelastingen moeten richten.

Het staat buiten kijf dat grootverbruikers behoorlijk uit de wind worden gehouden bij de energiebelastingen, opslag duurzame energie (ODE) en zelfs bij de transporttarieven elektriciteit. Van tijd tot tijd leidt dat tot grote verontwaardiging, maar daar blijft het dan ook bij (zie kader). Verontwaardiging zakt wel weer weg en uiteindelijk laat de politiek economie, werkgelegenheid en het politieke kapitaal van grootverbruikers prevaleren. Hoe vaak heeft de overheid, mede onder druk van de politiek, bijvoorbeeld energievreter Aldel al gered? In de vorige eeuw leek er maar geen einde te komen aan de hoeveelheid ‘potjesgas’ die Aldel bij elektriciteitsproducenten kon inruilen voor goedkope stroom. Deze eeuw kwamen daar onder andere de korting tot wel 90% op transport elektriciteit bij, dat bij gebrek aan de mogelijkheid van de regering om goedkope elektriciteit te leveren, al is de elektriciteit voor het smelten van aluminium uiteraard wel vrijgesteld van energiebelasting.

De ‘amice brief’ van Bukman

Begin 1994 brak de pleuris uit. De minister van Landbouw Piet Bukman had collega minister van Economische Zaken Frans Andriessen per amicale brief gevraagd om de gastarieven voor tuinders niet te verhogen. Zo’n verhoging van de gasprijs voor de noodlijdende tuinbouwsector zou het CDA namelijk veel stemmen kosten, aldus Bukman.

Verontwaardigde Kamervragen van diverse partijen volgden, maar minister-president Ruud Lubbers wist de zaak behendig te sussen. Gasprijzen waren een zaak van Gasunie (die destijds overigens alleen met toestemming van EZ prijsformules kon aanpassen, maar dat terzijde). Weliswaar meldde Lubbers dat de verwijzing naar de CDA-stemmen staatsrechtelijk onjuist en overbodig was, de echte veeg uit de pan ging richting minister van Milieu, Hans Alders. Die had namelijk geopperd dat wat hem betrof de gasprijs best omhoog kon want dan zou er minder broeikasgas worden uitgestoten.

Alders had zich echter niet met de gasprijzen te bemoeien, aldus Lubbers. Ruim 25 jaar later betalen huishoudens 41 cent (exclusief BTW) energiebelasting en ODE per kubieke meter gas, terwijl tuinders slechts 6,5 cent (exclusief BTW) voor de eerste 170.000 m3/jaar aan belastingen betalen.

De kans is dan ook groot dat de campagne van Milieudefensie datzelfde lot is beschoren. Verontwaardiging, schande, niet eerlijk, zie je wel dat Shell de grote vervuiler is! Totdat een belangrijk bedrijf of bedrijfstak in de problemen komt en dan roepen politici om het hardst om steunmaatregelen. Onderwijl blijven ondertekenaars van de petitie gewoon benzine en diesel tanken en pakken het vliegtuig, allemaal mogelijk gemaakt dankzij de inspanningen van Shell en collega oliebedrijven.

Een beter milieu begint bij Shell

Anderen de schuld geven is wel zo gemakkelijk. Collectief verontwaardigd omdat de zware industrie slechts 20% van de kosten voor verduurzaming draagt terwijl ze zo’n 70% van de industriële uitstoot veroorzaken. En wie of wat is die zware industrie? Uiteraard noemt Milieudefensie Shell als voorbeeld. Alsof het voor het milieu beter is dat automobilisten voortaan bij Total, BP of merkloos gaan tanken. Automobilisten moeten echter niet worden aangezet om elders te tanken, maar juist om minder te gaan rijden.

Natuurlijk is Shell een grote vervuiler, onder andere met raffinaderijen die de brandstof produceren voor de miljoenen automobilisten en vliegtuigpassagiers. De vervuiling door Shell c.s pleit die brandstofverslaafden echter niet vrij van het feit dat zij diezelfde vervuiling mede mogelijk maken. Die keerzijde van de medaille, de individuele bijdrage aan de uitstoot die iedere consument direct of indirect veroorzaakt, wordt door de ‘het is niet eerlijk’-campagne van Milieudefensie genegeerd, waardoor consumenten als het ware een vrijbrief ontvangen om het eigen gedrag niet aan te hoeven passen.

Mogelijk nog erger dan de vrijbrief voor eigen gedrag is dat de campagne maling heeft aan kostenefficiëntie van het klimaatbeleid. De ‘Jonge Klimaatbeweging’ geeft dat zelfs expliciet toe. 79% van een beperkte steekproef wil vooral een rechtvaardige transitie, wat inhoudt dat de vervuiler betaalt. Dat staat in schril contrast met kosten-efficiëntie, wat door slechts 7% het belangrijkste wordt gevonden. Een wonderbaarlijke wanverhouding die vooral doet twijfelen aan de kwaliteit van het onderwijs dat deze jongeren hebben genoten. Want, de meest rechtvaardige energietransitie is een kostenefficiënte transitie. In alle andere gevallen zijn er partijen die meer betalen dan nodig is en dat is pas echt ‘niet eerlijk’.

Consument betaalt in alle gevallen

Onafhankelijk van wie de initiële rekening betaalt, uiteindelijk komen nagenoeg alle productiekosten voor rekening van consumenten in het algemeen. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen tegenvallers mogelijk op aandeelhouders of financiers worden afgewenteld, maar uiteindelijk slaan ook die lusten en lasten neer bij consumenten. Als eenmaal is vastgesteld dat kosten uiteindelijk toch bij consumenten terecht komen, resteert slechts één opgave: hoe kunnen die kosten zo laag mogelijk worden gehouden! Het verdelingsvraagstuk, oftewel, wie betaalt wanneer voor wat, is in wezen slechts een (belangrijk) onderdeel van de hoofdopgave om te komen tot een kosten-efficiënt klimaatbeleid.

Fabrikanten laten betalen voor vervuiling biedt veel voordelen. Het stimuleert fabrikanten om minder te vervuilen. Bovendien kunnen hoge productiekosten voor vervuilende producten er toe leiden dat consumenten overstappen op milieuvriendelijkere producten. Helaas kan het er ook toe leiden dat consumenten overstappen op producten van producenten in het buitenland die niet voor de vervuiling worden aangeslagen. Voor het klimaat is dan een pyrrusoverwinning behaald. Inkomsten en werkgelegenheid worden naar het buitenland verplaatst en mogelijk gaat dat zelfs gepaard met extra uitstoot van broeikasgassen.

De speelruimte voor de Nederlandse regering om effectief klimaatbeleid te voeren met belasting op het energieverbruik van fabrikanten, is daarom beperkt. Die beperking is des te groter naarmate energie een belangrijke kostenfactor is en fabrikanten produceren voor een internationale markt. Bij uitstek gaat dat op voor de zware industrie, de twaalf allergrootste vervuilers waar Milieudefensie zich specifiek op richt. Zoals Jilles van den Beukel meldt over internationale oliebedrijven: in Amerika bloeit de petrochemie terwijl hier in Europa nauwelijks nog in wordt geïnvesteerd.

Emissiehandel superieur, want internationaal

De campagne van Milieudefensie richt zich specifiek op Nederland: Nederlandse uitstoot, Nederlandse subsidies en Nederlandse belastingen. Voor het klimaat is dat gerommel in de marge, maar dat wil niet zeggen dat de zware industrie niets hoeft te ondernemen, integendeel. Gelukkig wordt er in internationaal verband druk op de ketel gezet. Krimpende beschikbaarheid van Europese emissierechten betekent dat de industrie in het algemeen en de zware industrie in het bijzonder aan de bak moet om de uitstoot te reduceren. Dat hoeft niet perse in Nederland te zijn, want in principe gaat de uitstoot omlaag daar waar dat het goedkoopste kan. In de praktijk zal dit ideale plaatje worden verstoord door subsidies, belastingarrangementen en tal van andere voor- of nadelen die bedrijven ondervinden. Een succesvolle campagne van Milieudefensie kan zodoende gunstig uitpakken voor de zware industrie in buurlanden.

Sjak Lomme. (Bron: SL)

Het voorgaande wil dus niet zeggen dat Nederland achterover kan leunen omdat via de emissiehandel (ETS) alles vanzelf wel goed komt. Nederland moet meer dan diverse andere landen serieus werk maken van het vestigingsklimaat omdat de Nederlandse economie, vanwege ligging aan de monding van grote rivieren en de ontdekking van aardgas zo’n zestig jaar geleden, energie-intensief is. Daarbij moet het kind niet met het badwater worden weggegooid, maar de zware industrie worden geholpen om de omslag naar verduurzaming te maken. Of dat nu gaat met een wortel voor de neus, een stok achter de deur of een combinatie, is om het even. Belangrijk is wel dat wordt onderkent dat de speelruimte beperkt is, zoals door de regering al uiteen is gezet in het kader van de discussie over de CO2-heffing voor de grootindustrie.

Benut het momentum van de campagne

Hoewel het vreemd is dat een milieuorganisatie zich druk maakt over het feit dat in de huidige ODE-opzet kleine bedrijven belasting betalen die wordt gebruikt voor CO2-reductie bij zeer grote bedrijven, heeft Milieudefensie wel een punt. Waarom betalen kleine gebruikers van relatief schone energiedragers gas en elektriciteit de hoofdprijs aan opslag duurzame energie terwijl vervuilende brandstoffen als biomassa, olieproducten en steenkool de dans ontspringen? Het gevoel van onrechtvaardigheid ligt dan voor de hand en dat tast het draagvlak van de energietransitie aan. Hoewel paradoxaal genoeg een milieuorganisatie bijdraagt aan die aantasting, valt niet te ontkennen dat het daarmee een factor is in een kosteneffectief klimaatbeleid. De regering doet er daarom goed aan het stelsel van energiebelastingen en opslagen nog eens goed tegen het licht te houden.

De geschiedenis van de Wet belastingen op milieugrondslag is vanaf het allereerste begin sterk beïnvloed door ad hoc politieke beslissingen en dat geldt ook voor het huidige geschuif met ODE-tarieven. Dat moet beter kunnen. Voorop zou moeten staan hoe Nederland over tien tot twintig jaar zijn brood wil verdienen. Welke bedrijfstakken zijn daarvoor essentieel en hebben die werkelijk hulp nodig in de vorm van vrijstellingen of verlaagde tarieven? Belangrijk daarbij is dat elke euro aan ‘hulp’ moet worden opgebracht door andere partijen. Zijn dat consumenten, dan tast dat de koopkracht aan, zijn dat bedrijven, dan neemt hun concurrentievermogen mogelijk af.

De energietransitie voegt daar nog een nieuwe dimensie aan toe. Elke gigajoule fossiele brandstof die dankzij vrijstellingen of kortingen wordt afgenomen, leidt niet alleen tot inkomstenderving die door anderen moet worden opgebracht, maar ook tot maatschappelijke kosten voor de verduurzaming van het ‘gesubsidieerde energieverbruik’. Met andere woorden, vrijstellingen en kortingen voor het gebruik van fossiele energie kunnen dubbel pijn doen. Dat is alleen acceptabel als daar voldoende verzachtende voordelen in de vorm van welvaart en welzijn tegenover staan.