Aan het begin van dit decennium werd ‘torrefactie’ -het roosteren van biomassa om het gemakkelijker te kunnen gebruiken- een grote toekomst toegedicht, om vervolgens geruisloos en zonder succes van het toneel te verdwijnen. Tot nu, is de stellige overtuiging van Erik Huis. De CEO van Clean Electricity Generation wil de komende jaren voor €350 mln aan torrefactiefabrieken gaan bouwen.
Torrefactie komt van het Franse woord torrefier, dat roosteren betekent en vooral in context van koffiebonen wordt gebruikt. Torreficeren komt in het kort neer op het verhitten van biomassa in afwezigheid van zuurstof. Het grote voordeel van deze behandeling is dat het de vezelige biomassa verandert in een bros materiaal, dat vergelijkbare eigenschappen heeft als steenkool. Door torrefactie kan biomassa veel gemakkelijker worden meegestookt: de geroosterde pellets kunnen samen met het steenkool worden verpulverd. Ook is opslag in de open buitenlucht geen probleem. Dit zijn twee belangrijke voordelen die de geroosterde variant heeft ten opzichte van de gewone biomassapellet.

Clean Electricity Generation (CEG) is -als opdrachtegever- samen met technologiebedrijf Stork initiatiefnemer van het partnerschap van internationale bedrijven, dat op meerdere plaatsen in de wereld op commerciële schaal getorrificeerde biomassapellets -biokolen- wil gaan produceren. Te beginnen in Estland, waar in 2020 een jaarlijkse productie van 200.000 ton in bedrijf gesteld moet gaan worden. Dat vraagt een investering van zo’n €50 mln, vertelt Huis. Simultaan volgen vermoedelijk Finland en Noord-Amerika.
Het partnerschap ziet er als volgt uit. CEG, gevestigd in Amsterdam, is een energie-innovatiebedrijf dat de gepatenteerde technologie in huis heeft. De basis hiervoor was de technologie van drooginstallaties van het bedrijf Carrier, dat ook betrokken is. Carrier bouwt op basis van de CEG-technologie de torrefactie-reactoren. De bouw en het onderhoud van de torrefactiefabrieken rond die reactoren is vervolgens in handen van Fluor-dochter Stork. Kapitaal komt van het Nederlandse private-equitybedrijf Momentum Capital, dat bovendien meerderheidsaandeelhouder van CEG is.
Torrefactie leek van de radar verdwenen, na ooit een grote toekomst toegedicht te hebben gekregen. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO, toen onder de naam Agentschap NL) voorspelde in 2010 dat 2011 ‘het jaar van de torrefactie’ zou worden. Maar een doorbraak bleef uit: het bleek veel moeilijker dan gedacht om het productieproces vanuit de laboratoriumomgeving naar commerciële schaal te tillen. Toen in 2013 de veelbelovende biokolenfabriek van Stramproy Green Investments een hoofdrol bleek te spelen in het fraudeschandaal rond Rendo en failliet ging, doofde tegelijkertijd het geloof in de potentie van de biomassabehandeling.
Investeringsmodel

Terwijl in Stramproy de boel instortte, startte de investeringsfirma Momentum Capital het bedrijf Clean Electricity Generation (CEG). Momentum Capital, waar CEG-CEO Erik Huis ook partner is, is volgens de Nederlander “een investeerder die erg betrokken is bij de technologieën en bedrijven waar we participaties in hebben”. Momentum richt zich sterk op de energietransitie en op duurzaamheid, en dan vooral op technieken die disruptief kunnen zijn. Huis: “Dat is ons investeringsmodel.”
Er werd een ervaren en op elkaar ingespeeld team samengesteld. In het Britse Derby werd een locatie gevonden waar al vergunningen verleend waren die de start van een demonstratiefabriek mogelijk maakte. Die is ook gebouwd, en kent een bescheiden jaarproductie van 30.000 ton biokolen. Vijf jaar na de start van CEG is de tijd rijp om op te schalen naar commerciële productie, meent Huis.
Dat gebeurt dus in eerste instantie in Estland. Ten eerste omdat daar voldoende reststromen van biomassa beschikbaar zijn. De fabriek komt nabij houtverwerkende industrie, met houtafvalstromen die nauwelijks commerciële waarde hebben. “Het zijn vooral de takken en stronken die overblijven”, aldus Huis. Met behulp van een opstartsubsidie die de Europese Commissie heeft toegekend, komt daar een fabriek waar jaarlijks 160.000 ton biokolen geproduceerd moet worden, later moet dit zelfs 200.000 ton worden. Stork is bezig met het ontwerp, de locatie wordt momenteel bouwrijp gemaakt, vertelt Huis vanuit Derby aan de telefoon. De bouw begint in het derde kwartaal van dit jaar, achttien maanden later moet de productiestart volgen.
Na Estland komt Finland, zegt Huis, die niet nader ingaat op locaties. Na Finland zou Noord-Amerika in beeld kunnen komen. “Wij zetten de komende jaren in op een productie van jaarlijks 1 miljoen ton biokolen, met een optie dat verder uit te bouwen naar 2 miljoen ton. Dat vraagt om een investering van ongeveer €350 mln.”
Nederland niet in beeld voor productie, wel voor afzet
Nederland is in elk geval niet in beeld, vertelt de Nederlandse CEO van CEG. “In Nederland bestaan er te weinig laagwaardige reststromen om een fabriek van enige grootte neer te kunnen zetten”, luidt daarbij de motivatie.
RWE over de toekomstige rol van biomassa
‘Biomassa zonder subsidie wordt concurrerend met zon en wind’Als afzetmarkt is Nederland nadrukkelijk wel in beeld. Met de drie hypermoderne kolencentrales van slechts een paar jaar oud die RWE, Uniper en Engie neerzetten, is het potentieel aan biomassaverbruik evident. “We zijn in gesprek met de bekende partijen”, is alles dat Huis daarover kwijt wil. Met name RWE profileert zich als voorvechter voor biomassaverbruik in de steenkoolcentrales.
“Over dertig jaar zullen er in de Westerse wereld niet veel kolencentrales meer werkzaam zijn”
Biokolen zouden volgens Huis per gigajoule vergelijkbare kosten met zich meebrengen als de huidige, niet getorrificeerde biomassapellets. Maar doordat ze veel voordelen hebben ten opzichte van deze pellets -genoemd zijn al de open opslag en de verpulvering- zijn biokolen aantrekkelijker voor de steenkoolcentrale-exploitanten. Naarmate er een steeds hogere prijs op CO2-uitstoot wordt geplakt, kunnen biokolen op termijn ten opzichte van het fossiele steenkool zelfs een prijsvoordeel bieden, meent Huis.
Overigens denkt de CEG-topman dat de toekomst voor biokolen in tijd begrensd is. “Over dertig jaar zullen er in de Westerse wereld niet veel kolencentrales meer werkzaam zijn”, denkt Huis. In eerste instantie zijn biokolen nodig om biomassa als vaste brandstof tot een wereldwijde grondstof te verheffen, naast olie, steenkool en gas. Dat jaagt innovatie aan, hoopt Huis, bijvoorbeeld om de biokolen niet alleen van houtachtige reststromen te maken maar ook van agrarische reststromen. En daarna worden uit biomassa niet alleen biokolen gemaakt, maar ook vloeibare brandstoffen en zelfs plastics.