Nederland en Duitsland zouden nauwer moeten samenwerken op het gebied van energieonderzoek. Dat zegt onderzoeker Jan Frederik Braun van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS). Hierdoor kan de energietransitie mogelijk sneller en goedkoper worden uitgevoerd.
Aangezien Nederland en Duitsland beide stevige klimaatambities hebben, delen zij ook een behoefte aan onderzoek en innovatie op dezelfde terreinen. Denk hierbij aan windenergie, geothermie en energiebesparing. Toch is er op dat gebied nauwelijks sprake van een structurele samenwerking, zo concludeert Braun in zijn studie Energy R&D. Made in Germany. Strategic Lessons for the Netherlands. Hij pleit daarom voor het optuigen van een zogenoemd bilateraal energieprioriteitenprogramma, dat met geld van beide landen grensoverschrijdend onderzoek moet stimuleren.
Langere looptijd
“De enige projecten waarin Nederlanders en Duitsers samenwerken, worden grotendeels gefinancierd met Europees geld”, zegt Braun tegen Energeia. “Wat je hierbij vaak ziet is dat zodra de financiering uit Brussel stopt, de kennis verloren gaat; die wordt namelijk niet geïnstitutionaliseerd. Ik stel daarom voor om onderzoek naar technologieën en andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang met nationale gelden voort te zetten. Een onafhankelijke commissie met stakeholders uit beide landen zou die gelden dan moeten toekennen aan degenen die met de beste voorstellen komen, ongeacht aan welke kant van de grens zij zich bevinden. De kennis moet dan worden gedeeld, zodat daar op voortgebouwd kan worden.”
De voorstellen van Braun lijken niet echt revolutionair, want de roep om samenwerking klinkt met enige regelmaat. Maar het probleem is volgens de onderzoeker dat aan dergelijke ideeën bijna nooit gevolg wordt gegeven. “Er worden op politiek niveau wel intenties uitgesproken, maar van financiering is er meestal geen sprake. Ik heb memorandums of understanding tussen Nederlandse en Duitse regeringen gelezen die teruggaan tot het jaar 2000. Als ik dan een ministerie belde om te vragen op welke manier die intenties in de praktijk zijn omgezet, was het antwoord vaak: ‘geen idee’.”
Maar ook als het niet tot een intensievere samenwerking komt, is er op het gebied van onderzoek en innovatie nog veel te verbeteren in Nederland. Braun pleit voor programma’s met een langere looptijd, zoals die in Duitsland bestaan. Als voorbeelden noemt hij Sinteg (onder meer slimme netten) Kopernikus (onder meer industriële processen en systeemintegratie) en Living Labs (voor regulatorische vraagstukken). Dat staat volgens hem in schril contrast met de situatie aan de andere kant van de grens.
“Bij ons is het meer ad hoc. Iedere nieuwe regering heeft een eigen insteek en programma. Het eerste jaar van iedere kabinetsperiode wordt daardoor besteed aan het opstellen van nieuwe programma’s, waardoor de voortgang van onderzoek en innovatie onder druk staat. Ook de financiering blijft achter.” Daar staat tegenover dat de Duitse aanpak volgens Braun soms ook wat rigide kan zijn; er is nauwelijks ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld als tussentijdse resultaten uitwijzen dat een andere onderzoeksrichting nuttiger zou zijn.
Sociaal aspect
Een gebied waar Duitsland ook op voorloopt, is het sociale aspect van de energietransitie. “Er is geen land ter wereld waar de transitie door zo’n groot deel van samenleving wordt gedragen”, aldus Braun. “Dit komt doordat er meer mogelijkheden zijn voor ownership. Particulieren zijn voor een groot deel eigenaar van de energietransitie door middel van coöperaties voor duurzame wind- en zonne-energie.” Zou dat commotie zoals in Nederland is ontstaan over de betaalbaarheid van de klimaatmaatregelen kunnen voorkomen? “Het zal in elk geval helpen de maatschappelijke acceptatie te vergroten.”