Al twintig jaar is Energeia dé dagelijkse bron van energienieuws. Sinds 2000 verschijnt elke werkdag onze nieuwsbrief met daarin de belangrijkste ontwikkelingen in de sector. Deze zomer blikken we terug op enkele dossiers uit twee decennia berichtgeving. Wat speelde er de afgelopen jaren in energieland? En zijn er lessen te trekken uit het verleden? Deze maandag: de opkomst van de energiecoöperatie.
Wie naar het fenomeen ‘coöperatie’ zoekt in het jaar 2000 in de archieven van Energeia loopt aan tegen bijvoorbeeld een oude bekende als de Groningse aardappelverwerker Avebe, of iets prozaïsch als Agro Holding, een coöperatie van Limburgse veehouders. Terwijl agrarisch Nederland vanouds de coöperatieve bedrijfsvorm heeft omarmd -ook Rabobank en FrieslandCampina zijn nog altijd coöperaties- werd de energiewereld gedomineerd door gemeentelijke en provinciale nutsbedrijven.
Misschien niet toevallig was het ook ruraal Nederland dat het voortouw nam met het opzetten van de eerste energiecoöperatie. In 1986 werd De Vereniging tot Collectief Bezit van Windmolens Fryslân opgericht door een groep idealisten die in tijden van oliecrisis en Koude Oorlog iets positiefs aan de wereld wilde bijdragen. Na twee jaar hard werken was het zover: een contract werd getekend voor een Lagerwey met twee wieken en een vermogen van 75 kW. De mijlpaal werd gevierd met een speciale oranje taart, zoals te zien in de video onderaan dit stuk. Deze eerste coöperatieve windturbine werd geplaatst nabij het wegrestaurant Zurich aan de kop van de Afsluitdijk.
Na dit baanbrekende Friese initiatief, tegenwoordig bekend als de vereniging Noordenwind, zetten ook anderen voorzichtig hun eerste schreden. Maar jarenlang bleef het aantal energiecoöperaties steken op dertien in totaal, in heel Nederland. Pas tegen 2010 groeide het aantal voorzichtig tot 23, om vervolgens te exploderen. In 2019 stond de teller op 582 (zie grafiek). De energiecoöperatie is nu niet meer weg te denken in het energielandschap en voor traditionele energiebedrijven vaak een aantrekkelijke partner.
De handen uit de mouwen
“Vanaf 2012 zijn we opgehouden met klagen en actief gestart met projectontwikkeling”, zegt Felix Olthuis, voorzitter van koepelorganisatie Energie Samen (zelf ook een coöperatie), over de exponentiële groei van energiecoöperaties. Naarmate het aantal coöperaties groeide, ontstonden er ook samenwerkingsverbanden van kleine energie-opwekkers. Aanvankelijk was dit een versnipperd landschap, met bijvoorbeeld ook een aparte vereniging voor particuliere windturbine-eigenaren, Pawex. Maar in 2019 heeft een zestal belangenbehartigers zich verenigd in het brede samenwerkingsverband Energie Samen, dat onder meer een professioneel bedrijfsbureau heeft voor ondersteuning van nieuwe initiatieven die op zoek zijn naar expertise en steun.
“Wij hebben zo onze slagkracht vergroot”, zegt Olthuis. “Het gezamenlijke opgestelde vermogen aan windturbines van onze leden ligt op ruim 12% van het totale opgestelde vermogen in Nederland. Als je daar projecten bij op zou tellen waar coöperaties in deelnemen zou het nog een stuk hoger komen. Tien jaar geleden zag men ons, de burgerinitiatieven, als lastige types die zeurden over gedragscodes en dergelijke. Nu zijn we een speler van formaat.”
De coöperaties hebben een heel nieuwe groep spelers in deze sector gebracht. Olthuis zelf is bijvoorbeeld na een lang werkzaam leven als psycholoog, een geheel nieuwe carrière in de energiesector begonnen. Tegenwoordig is hij directeur van windpark Ferrum en Windcollectief Noord-Holland, bestuurslid van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) en Coöperatie OM. Naast het voorzitterschap dus van Energie Samen.
Coöperaties kennen de lokale verhoudingen
Coöperaties zijn meer dan een ‘speler van formaat’. Vaak hebben bedrijven die grootschalige hernieuwbare energieprojecten op poten zetten een groot probleem met het meekrijgen van de lokale bevolking. Het resultaat hiervan is niet alleen lange procedures tot aan de Raad van State, maar ook vaak een verziekte sfeer in de omgeving, inclusief bedreigingen en vernielingen. Extreme voorbeelden hiervan zijn de windpark N33 in Groningen en in de buurprovincie windpark Drentse Monden en Oostermoer. Het project Drentse Monden werd daar door de overheid “gedropt”, zegt Olthuis. “Het rijk was duidelijk niet op de hoogte van de verhoudingen in de dorpen daar. De windturbines komen op land van herenboeren die er aan verdienen, en de lokale bevolking krijgt niets.”
“Lusten en lasten gelijk verdelen”
Er is maar één manier om dit soort problemen te voorkomen, zegt Olthuis: “De lusten en de lasten van duurzame energieprojecten moeten gelijk verdeeld worden. Het kan niet zo zijn dat iemand tegen een windmolen of zonnepark moet aankijken en de winst elders heengaat. De lusten moeten lokaal neerslaan. Dit is wat ons allemaal drijft.”
Het lukt coöperaties wél om windparken te realiseren zonder procedures bij de Raad van State, benadrukt Olthuis. Soms stapt de landelijke koepel er zelf ook in, zoals in Leudal. “In Leudal bestond de slapende coöperatie Zuidenwind waar we weer leven in hebben geblazen en windpark Heibloem hebben gerealiseerd in 100% lokaal eigendom, en gelijk een glasvezelnet voor de lokale bevolking. Iedereen daar was blij en dat werkt nu als een olievlek in de regio. Ook andere gemeenten in midden-Limburg nemen dergelijke initiatieven.”
Gemeenten en energiebedrijven zien allebei dat samenwerking met een lokale coöperatie een project vleugels kan geven, maar idealiter is de basis voor Olthuis het spreekwoordelijke gesprek aan de keukentafel. “Bij mensen ontstaat een idee. Ze oriënteren zich en kloppen vaak bij ons aan met de vraag: hoe doen we dit?”
De hoofdmoot van deze actieve groep is tussen de 50 en 65 jaar oud, ziet Olthuis. Twintigers willen in zijn ervaring best meedoen aan een project, maar dan wel graag “een project met een kop en een staart. Besturen vinden ze niet zo boeiend. Al dat gedoe met jaarrekeningen en notulen en zo.” Als mensen de dertig passeren ziet hij wel langzaamaan de interesse in lidmaatschap toenemen.
Lokale Energie Monitor:
Energiecoöperaties groeien maar zien ook obstakels op de wegNaar 50% lokaal eigendom
Het belang van deze coöperaties gaat alleen maar toenemen, nu in het Klimaatakkoord is gestipuleerd dat lokale overheden bij het opstellen van hun regionale energiestrategieën moeten streven naar 50% lokaal eigendom van hernieuwbare energieprojecten. Gemeenten en bedrijven moeten haast wel op zoek naar burgers om deel te nemen, en sommige gemeenten hangen dan ook aan de telefoon bij Energie Samen op zoek naar een manier om die 50% voor elkaar te krijgen.
Of het ook gaat lukken? “Ik denk op heel veel plekken wel”, zegt Olthuis. Langzaam maar zeker wordt er een heel ‘complex’ opgebouwd rond het fenomeen coöperatie. Zo is naast kennis ook risicodragend kapitaal een groot struikelblok voor coöperaties. Tienduizenden euro’s moeten worden uitgegeven aan voorbereidingen voor ook het kleinste windmolenpark, met als risico dat dit geld weg is als het windpark toch niet wordt gerealiseerd.
Er is specifiek hiervoor een Ontwikkelfonds met een kas van rond €15 mln in oprichting. Dit fonds, waar Energie Samen een grote rol zal spelen, zal projecten beoordelen en indien kansrijk risicokapitaal verstrekken zodat een professionele projectleider aan de slag kan. Het idee is dat genoeg projecten zullen slagen en het geld met rente terugstorten, zodat het fonds zonder belemmering door kan blijven gaan ook al mislukt er af en toe een project. “Op kleinere schaal doen we dit al”, zegt Olthuis. “Als Energie Samen zijn we nu al direct betrokken bij 110 projecten, 30 wind en 80 zon.”