De rechtbank in Den Haag deed op 26 mei uitspraak in de zaak Milieudefensie versus Shell. De rechter verplicht Shell tot een wereldwijde, netto-uitstootvermindering van 45% eind 2030 (ten opzichte van 2019). Dit exacte percentage geldt voor de zogenoemde scope 1 emissies; de emissies van het bedrijf zelf bij de productie, transport en verwerking van olie en gas. Voor de scope 2- (leveranciers) en scope 3-emissies (afnemers) wordt een zelfde percentage genoemd, maar hier wordt het omschreven als een zware inspanningsverplichting.
Een vermindering van 45% van de scope 1-emissies is voor Shell hier niet het grootste probleem. Hiermee is het bedrijf reeds serieus op weg. Er is een programma dat als doel heeft in 2025 de methaanlekkages te verminderen tot 0,2% van de productie (het wereldwijde gemiddelde is ongeveer 2%; de huidige methaanlekkages van Shell variëren tussen de 0% en 1,3%). Het gebruik van zero-carbon-elektriciteit voor LNG-fabrieken, raffinaderijen en de productie van zware olie biedt veel mogelijkheden. En recent werd de verwachting genoemd dat de olieproductie van het bedrijf, door een verdere vermindering van de exploratie en upstream-investeringen, in 2030 zo’n 10%-20% lager zal liggen.
Een vermindering van de scope 3-emissies met een vergelijkbaar percentage is een veel grotere uitdaging en zou, naast grote hoeveelheden CCS en bosbouw (hoe acceptabel is dat als compensatie?) ook het verkopen van bestaande velden kunnen vereisen. De vraag wat een zware inspanningsverplichting hier precies inhoudt zal ongetwijfeld, binnen en buiten de rechtszaal, nog vaak terugkomen.
Een dergelijke vermindering van de scope 3-emissies is ook het meest controversiële aspect van dit vonnis. Modellen en scenario’s die de opwarming tot 1,5°C beperken bevatten helemaal geen wereldwijde vermindering van de olie- en gasconsumptie met 45% in 2030; deze ligt rond de 20% voor olie en rond de 10% voor gas. Voor het recente IEA 1,5°C-scenario bijvoorbeeld is de teruggang in 2030 (ten opzichte van 2019) 23% voor olie en 8% voor gas.
Het is de snelle afbouw van het verbruik van kolen die het komend decennium verreweg de grootste bijdrage levert aan de vereiste vermindering van emissies. Voor de wereld als geheel ligt de vermindering van het kolenverbruik in dit tijdvak rond de 60%; voor de westerse wereld ligt het zelfs bij de 100%.
Dat de rechtbank Shell hier behandelt als een algemene fossiele producent en niet als een olie- en gasproducent, is een ernstige tekortkoming van dit vonnis. Men zou hier maatwerk mogen verwachten en een aansturen op een vermindering van de scope 3-emissies van Shell met ongeveer 15%. Dat de rechtbank hier aanstuurt op 45% is meer dan een ongelukkige keuze, het is een fout.
Er zijn meer redenen waarom dit vonnis ongemakkelijk voelt.
Het creëert rechtsongelijkheid. De rechter vereist hier van Shell wat van andere bedrijven niet vereist wordt. Kunnen andere gasproducenten gewoon doorgaan in Nederland? Wordt het afhankelijk van of een bedrijf al of niet voor de rechter wordt gedaagd? De verwachting van Milieudefensie mag dan zijn dat er snel veel andere zaken zullen volgen, in binnen- en buitenland, maar bijvoorbeeld de Urgenda-rechtszaak heeft tot nu toe nauwelijks navolging gekregen.
Scope 1-emissies zijn zeer variabel en voegen tussen de 5% en 50% toe aan de scope 3-emissies. Er worden nu verminderingen opgelegd in plaats van absolute waardes. Dat betekent dat bestaande grote vervuilers ontzien worden (zelfs als aan hen een vergelijkbare reductie van de emissies zou worden opgelegd). Een bedrijf zoals Shell, dat de zaken relatief goed op orde heeft door naar verhouding lage methaanlekkages en het reeds lang niet of minder investeren in velden met hoge scope 1-emissies, wordt extra hard getroffen.
Het is een motie van wantrouwen tegen de politiek. Blijkbaar is de rechtbank van mening dat de maatregelen die nu genomen worden, in Nederland en in de EU, niet afdoende zijn. Daarbij wordt er wel degelijk vooruitgang geboekt. Elektrificatie en kostenverlagingen voor stroom uit zon en wind zullen leiden tot grote verminderingen van de emissies. Er is binnen de EU een goed functionerend systeem voor de handel in emissies. Waterstof wordt in de Europese Green Deal opgelijnd voor die toepassingen waarvoor elektriciteit minder geschikt is.
‘Parijs’ stelt “well below 2 degrees” maar bevat geen harde eis tot 1,5°C (wat voor de rechtbank hier wel het uitgangspunt is bij de aan Shell opgelegde maatregelen). Of wij op dit moment een pad richting 1,5°C of bijvoorbeeld 1,8°C willen inslaan, zou een politieke beslissing moeten zijn; gezien de grote disruptie die de eerste optie met zich mee brengt.
Het vergroot de afhankelijkheid van Opec en Rusland. Als wij westerse oliemaatschappijen het functioneren onmogelijk maken vergroot dat de afhankelijkheid van de nationale oliebedrijven, die veelal opereren in landen die zich weinig van het klimaatakkoord van Parijs aantrekken. De investeringen van westerse oliebedrijven zullen nog sneller dalen dan zij al deden. Een land als Rusland verhoogt juist de investeringen. Dat alles vormt een risico voor Rusland, maar ook voor de EU. De EU zal ook over tien jaar nog veel fossiele brandstoffen gebruiken terwijl het die zelf dan nauwelijks meer produceert.
Dit vonnis lijkt ingegeven door de hoop dat het kan bijdragen aan een wereldwijde versnelling van de energietransitie. Dat is een noodsprong met een onzekere uitkomst. Tenzij de vraag heel snel afneemt, leidt het tot het vervangen van Shell producten door Opec-olie of Russisch gas en daarmee tot een verhoging van de emissies.
Als een rechtbank zich gedwongen voelt tot een dergelijke uitspraak over te gaan, geeft dit wel aan hoezeer wij als samenleving worstelen met de aanpak van klimaatverandering. De tijd zal leren of een dergelijke uitspraak leidt tot een mooie Nederlandse rol als voorloper of tot een rol als naïeve Einzelgänger die voorbij ging aan de manier waarop internationale oliemarkten functioneren.
Jilles van den Beukel is geofysicus en werkte ruim 25 jaar voor Shell. Van 2005 tot 2012 werkte hij voor NAM aan gasvelden op de Noordzee. Sinds zijn vroege pensionering in 2016 publiceert Jilles regelmatig over de olie- en gasindustrie. In 2019 trad hij toe tot het auteurscollectief van Energeia’s tweewekelijkse expertuitgave over energie Trilemma.