De Europese Commissie keurt het Nederlandse concept voor voortzetting van de indirecte kostencompensatie goed. Het kabinet wil hiervoor €835 mln uittrekken, om te voorkomen dat grootverbruikers van elektriciteit uit Nederland vertrekken door hoge CO₂-uitstootkosten. De regeling voldoet volgens Brussel aan de staatssteuneisen van de EU. Verlenging is desondanks onzeker, want het kabinet moet nog budget vrijmaken.
De indirecte kostencompensatie vergoedt een deel (75%) van de CO₂-kosten die grootverbruikers van elektriciteit betalen via hun stroomtarieven. Dit zijn de kosten die elektriciteitsproducenten betalen voor hun CO₂-uitstoot via het Europese emissiehandelssysteem en doorberekenen aan hun klanten. Brussel staat lidstaten toe deze kosten te compenseren voor grootverbruikers die internationaal opereren, via een nationale regeling.
In juni schreef minister Micky Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat, VVD) aan de Tweede Kamer dat ze nog geen duidelijkheid kon geven over een vervolg van de indirecte kostencompensatie, nadat de vorige regeling in 2021 was afgelopen. Een obstakel daarbij was dat de Europese Commissie nog toestemming moest geven voor een update van de indirecte kostencompensatie voor de jaren 2021-2025.
Nu die toestemming er is kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een nieuwe regeling openstellen voor aanvragen over ETS-handelsjaar 2021. Dat zou volgens Adriaansens “binnen enkele weken” moeten gebeuren. Het vorige kabinet had al budget vrijgemaakt voor een verlenging van de regeling over 2021.
Nog geen budget 2022-2025
Voor de jaren 2022-2025 is dat nog niet het geval. Het kabinet wil nu in een keer een besluit nemen over een meerjarige verlenging van de regeling, aldus Adriaansens, “zodat voor indirecte kostencompensatie in aanmerking komende bedrijven zekerheid hebben met betrekking tot het voor hen geldende investeringsklimaat”. Dit besluit volgt naar verwachting op Prinsjesdag, zegt woordvoerder Pieter ten Bruggencate van het ministerie. De Tweede Kamer moet hier dan goedkeuring aan geven. Het kabinet is deze week het begrotingsoverleg gestart voor 2023.
FME-voorzitter Theo Henrar benadrukt dat de toestemming van Brussel nog geen zekerheid biedt dat Nederland het budget ook ter beschikking stelt. De brancheorganisatie voor Nederlandse techniekbedrijven was betrokken bij informeel overleg over het vervolg van de regeling. Hoewel hij blij is met de goedkeuring, vindt hij ook dat de verlenging van de regeling te laat komt. “FME vindt dat de Nederlandse overheid achter de feiten aanloopt en nu echt met volle vaart in de actie moet schieten en zo snel mogelijk noodlijdende bedrijven moet gaan ondersteunen.”
Productie stilzetten
Henrar wijst onder meer op zinkfabrikant Nystar, dat afgelopen week aankondigde om zijn locatie in Budel te zullen stilzetten vanwege de hoge stroomprijzen, en op aluminiumproducent Aldel, die al eerder een deel van zijn fabriek in Delfzijl sloot omdat die niet winstgevend kon produceren. Beide bedrijven behoorden tot de top vier begunstigden van indirecte kostencompensatie over 2020, en ontvingen tientallen miljoenen euro’s. Volgens Henrar “dreigen nog meer slachtoffers te vallen”.
Nyrstar-woordvoerder Gytha Steenvoorden laat weten dat de Brusselse goedkeuring voor een verlenging van de indirecte kostencompensatie in eerste instantie niks gaat veranderen aan de situatie in Budel. “Wij zijn op dit moment de regeling aan het analyseren en het is nog te vroeg om daar bepaalde uitspraken aan te verbinden”, aldus Steenvoorden.
Duitse regeling aanzienlijk groter
Tegelijk met Nederland krijgt ook Duitsland goedkeuring voor een vergelijkbare regeling als de indirecte kostencompensatie. Die is met een budget van €27,5 mrd aanzienlijk groter dan de Nederlandse. Daar zijn een aantal verklaringen voor. In de eerste plaats loopt de Duitse regeling door tot 2030, in plaats van 2025. Ten tweede is de industriesector in Duitsland groter dan in Nederland en moet er simpelweg meer gecompenseerd worden.
Helemaal omdat -de derde reden- de CO₂-uitstoot gekoppeld is aan de elektriciteitsproductie in eigen land. Die was in Nederland op het ijkmoment, 2018-2019, gemiddeld genomen duurzamer dan in Duitsland, waar toen nog relatief veel (bruin)kolen verstookt werden. In de praktijk ligt de zogenoemde CO₂-correctiefactor in Duitsland op 0,7 en in Nederland op 0,45. Daarmee kan het volgens Henrar zomaar zo zijn “dat Duitsland de kosten overcompenseert en Nederland ondercompenseert”.
Daarnaast maakt Duitsland gebruik van de zogenaamde supercap, een mogelijkheid in de Europese regels om bedrijven in sommige gevallen voor 100% te compenseren, in plaats van het gebruikelijke maximum van 75%. Nederland houdt simpelweg het maximum van 75% aan.
Volgens Henrar laat de Europese regeling nu te veel ruimte voor verschillen tussen landen, “wat het gelijk speelveld binnen Europa in gevaar brengt”. FME zou het liefst zien dat de CO₂-correctiefactor “door ieder land correct en zo snel mogelijk wordt toegepast en is gebaseerd op de feitelijke emissie van de elektriciteitsproductie van dat land. Het zou nog beter zijn als er geen supercap mogelijk is, of dat alle landen die toepassen.”