De revolte onder boeren heeft op het oog weinig te maken met klimaatproblematiek en de energietransitie. Echter, er is een interessante parallel te trekken en voor wie de rust bewaart is er zeker perspectief te halen uit de relatie.
De parallel wordt feitelijk het best geïllustreerd door de omsingeling van het RIVM-gebouw door tractoren. Ontkenning van het probleem veroorzaakt door een teveel aan stikstofdepositie (in de parallel: broeikasgassen) en als dat onvoldoende effect sorteert, wordt gewezen op de verkeerde modellen van de rekenmeesters van het RIVM (IPPC).
Er zijn altijd bereidwillige politici te vinden die dit narratief overnemen, en ook onder een deel van de burgers kan een dergelijke stellingname op sympathie rekenen. Tel daar nog eens bij op dat zowel producenten van veevoer (energie uit niet-duurzame bronnen) als consumenten in binnen- en buitenland die uiteindelijk kiezen voor goedkope landbouwproducten (energie) baat hebben bij de status quo waardoor het perspectief van de biologische boer onvoldoende is.
Perspectief zou geboden kunnen worden door de rol die het boerenbedrijf, nog veel meer dan nu, zou kunnen spelen in de productie van duurzame energie. Dit is niet bepaald nieuw, echter het verbeterpotentieel is groot.
Al bij de aanvang van de energietransitie zijn boeren aangemoedigd om ook “energie te gaan oogsten”. Met name in Flevoland verrezen vaak solitaire windmolens op het boerenerf tot het moment dat er eerst een streep werd gezet door de subsidieregeling (MEP) en daarna door het provinciale beleid wat solitaire molens toestond (landschappelijke impact). De nieuwe subsidieregeling (SDE) heeft in combinatie met de schaalvergroting uitstekend uitgepakt voor een selectieve groep agrariërs die door een combinatie van grondposities en ondernemerschap een aanzienlijke inkomstenstroom heeft weten aan te boren.
Door de kostprijsverlaging van zon-PV ontwikkelt zich op dat gebied een soortgelijke ontwikkeling waar de panelen niet alleen op de daken worden gelegd, maar ook landbouwgrond plaats maakt voor ‘zonnevelden’. Hoewel de businesscase van zon-PV aanzienlijk bescheidener is in vergelijking met wind, kan de geboden grondvergoeding voor een boerenbedrijf interessant zijn.
Beter perspectief
De praktijk heeft zich met vallen en opstaan ontwikkeld, maar er is maatschappelijk en financieel veel meer winst te halen, door deze ontwikkeling minder op zijn beloop te laten. Een beter perspectief kan ontstaan:
1. Door grotere groepen agrariërs/landeigenaren te laten profiteren van de ontwikkeling van energieprojecten in plaats van een enkeling;
2. Door meer aandacht te geven aan de combinatie van functies; energie, milieu, toerisme, natuur, extensieve landbouw;
3. Door integraal te kijken naar de businesscase van de agrariër en hier ook oplossingen voor aan te dragen die toekomst bieden.
De overheid bepaalt feitelijk zowel vanuit Ruimtelijke Ordening als vanuit het subsidieregime welke landeigenaar op welke positie in het gelukkige bezit is van (potentiële) vergunningen voor windmolenparken, zonneweides of locaties voor geothermie. De provincie Flevoland is door schade en schande wijs geworden als eerste succesvol begonnen met het sturen op samenwerking tussen landeigenaren bij de totstandkoming van nieuwe projecten. Oude (solitaire) molens en rechten maken plaats voor een aandeel in een gemeenschappelijk park. Niet aankijken tegen de windmolen van de buurman maar mee kunnen doen met een ontwikkeling. Liever tientallen boerenbedrijven die een redelijk inkomen uit de wind halen dan een enkele ondernemer met het lot uit de loterij.
Combineren van functies
Uit de combinatie van functies valt meer te halen dan men zou denken. De kennis is er, de pilots lopen reeds. Zon-PV (verhoogde opstellingen) in combinatie met biologisch boeren of insecten-vriendelijke begroeiing. Windenergie in natuur en bos, eventueel productie van biomassa. Een combinatie van functies zal niet altijd de oplossing bieden. Maar er is juist onder druk van de stikstofproblematiek alle reden om de pilotfase te ontstijgen en te kijken waar voor de boer -financieel- perspectief bestaat door het combineren van functies die naast extra inkomsten (energie, toerisme) ook maatschappelijke waarde toevoegen (natuur, biodiversiteit).
Men kan in meer of mindere mate sympathie hebben voor de acties van de boeren. De ogen sluiten voor de milieu-impact en de oplossing blijven zoeken in (ruimte voor) schaalvergroting biedt weinig soelaas. Echter, evengoed kan van een ondernemer, vaak zwaar gefinancierd, niet gevraagd worden om niet op te komen voor zijn eigen bedrijf en gezin. Bepalend voor de toekomst zijn de wijze waarop met bestaande kredieten wordt omgegaan, de voorwaarden voor nieuwe kredietverlening, de maatschappelijke waarde die een verantwoord boerenbedrijf in het buitengebied vertegenwoordigt, de prijs die de consument bereid is te betalen voor duurzaam geproduceerde voeding, het belang wat wel of niet gehecht wordt aan export.
De energietransitie kan mits goed ingezet een impuls geven voor het toekomstperspectief van het boerenbedrijf. Overheden, Rabobank, Land en -tuinbouworganisaties zouden er goed aan doen de stikstofcrisis te gebruiken om gezamenlijk te investeren in een toekomst door meer oog te hebben voor verdelingsvraagstukken tussen landeigenaren, combineren van functies en gezamenlijke investeringen in de integrale businesscase van het boerenbedrijf. Met de energietransitie zijn we er nog lang niet, maar het is wel genoegzaam bekend dat het probleem ontkennen weinig zin heeft. En laat nu juist voor het boerenbedrijf de energietransitie perspectief bieden.