De vrouw loopt binnen. Ze heeft haar jas nog aan en stormt op mij af. Ik steek een hand uit. Ze neemt hem niet aan en staart naar mijn naambadge: “Wie ben jij? Ah, ik zie het al, jij bent mijn vijand.” Het is 20:30 uur, ik ben hier tot 22:15 uur en moet daarna naar huis rijden. Ik heb een hele dag achter de rug en mijn maag knort. “Zal ik u uitleggen hoe het coöperatieve model werkt, mevrouw?”
Anderhalve week geleden hebben de vijf coöperaties die het windproject ontwikkelen bij de Noorderij Plas in Amsterdam-Noord een avond georganiseerd waar de voorlopige resultaten van het MER-onderzoek zijn gepresenteerd. Met tafels over de verschillende thema’s: van VR-brillen om je een beeld te kunnen vormen hoe de verschillende varianten (grotere of kleinere molens) eruit zouden kunnen komen te zien, koptelefoons om te proberen het geluid te simuleren bij verschillende afstanden en met de onderzoekers die vragen kunnen beantwoorden over bijvoorbeeld de zorgen rondom gezondheid. Want de omwonenden maken zich over veel meer zorgen dan over geluid en slagschaduw, ze zijn ervan overtuigd dat hun gezondheid hier onder zal komen te lijden.
De hele avond lopen mensen in en uit het gebouw. Ze beginnen bij de tafel waar een collega van één van de Amsterdamse coöperaties en ik de initiatiefnemers vertegenwoordigen. Wij leggen samen uit hoe leden geld in het project via de coöperatie investeren, waarom je lid zou willen worden, wat de voordelen zijn. Hoe stemmen wij? Wie verdient waaraan? Welke rol is er voor de lokale bewoners als de rest van Amsterdam ook mee kan doen? Allemaal legitieme vragen die wij zo goed mogelijk proberen te beantwoorden, ondanks de duidelijke emoties bij onze gesprekspartners.
“Leg mij nou eens uit waarom het je levensmissie is om mijn leven te verpesten.” De vraag komt van een lange man met wie ik nu al een kwartier in gesprek ben. Ik vertel hem over het RES-proces, de noodzaak tot meer duurzame energie in Nederland (en in Europa). Over dat er op zee al maximaal wordt ingezet op groei, sneller kan eigenlijk niet. Over de extra opgavebrief wind-op-zee maar ook over de strubbelingen van mensen die naast de aanlandplekken wonen in Zeeland. Hij vraagt of ik tegen kernenergie ben: want dat is toch de oplossing? Ik vertel dat ik net gewerkt heb aan een grote scenariostudie voor het ministerie, juist over kernenergie. Maar dat als het kabinet daarvoor kiest het écht nog even gaat duren vóórdat de twee centrales uit het coalitieakkoord er staan. Ik vertel over diversificatie, de groei van zonne-energie op land waar niemand grip op heeft en hoe windenergie wel iets van een verlichting biedt als je het combineert, of in ieder geval een nuttiger gebruik van de kabels betekent.
Ik zeg dat wij natuurlijk als sector begonnen zijn waar het “makkelijk was”. Al heb ik een vriendin in de buurt van Wieringermeer, duurzamer dan haar ken ik niemand, en die is ook echt klaar met de zee aan knipperlichten om haar heen als ze naar buiten kijkt. “Wij dragen allemaal een deel, meneer”. Volgens hem is dat niet zo, de binnenring heeft nooit ergens last van. Nou woon ik niet in Amsterdam en kan ik daar dus niet over meepraten. Maar verdichting van de binnenstad is iets waar ik toevallig wel ervaringsdeskundige in geworden ben. Ik kijk sinds 2017 uit op een nieuwe ‘wijk in de wijk’ (waar niemand mij overigens gevraagd heeft wat ik ervan vond), als gevolg waarvan mijn huis eind 2018 is verzakt. En dan echt goed. Onbewoonbaar goed. Met één jaar aan slapeloze nachten, met zijn allen op de eerste verdieping wonen en de hele begane grond gesloopt inclusief tuin en keuken. Nee, wij dragen echt allemaal een deel. Een deel van de groei en de consequenties van groei.
Hij schudt met zijn hoofd steeds nee. Ik heb hem natuurlijk niet over het zakkende huis in Utrecht verteld. Daar gaat het nu niet om. Het gaat om het in zijn ogen willekeurige besluit om windmolens van 200+ meter tegenover zijn huis te plaatsen. En dat ik hieraan meewerk. Wat heeft hij aan mij? Hij wil niet meepraten, financiëel niet participeren, hij wil ook niet stroom afnemen van de windmolens, dus wat ga ik voor hem doen? Mijn argumenten zijn op. Ik kies mijn woorden onzorgvuldig en hoor mezelf zeggen “een gebiedsfonds?”. Nu heb ik hem écht boos gemaakt. “Wat nou, krijgen wij een speeltuintje?!” Ik maak een gebaar naar een collega omdat ik denk dat ik nu niet meer veilig sta. Hij neemt het gesprek over en ik loop even weg.
Het voelt als mislukken. En het is allemaal zo dubbel. Eerder op de avond kwam iemand mij verlegen vragen of ik in het systeem kon kijken of hij nog lid was van de lokale coöperatie. Hij had tenslotte tien jaar geleden €50 betaald om het windproject te helpen. Tien jaar! Dat is dus ook tien jaar dat de windmolens als een zwaard van Damocles boven het gebied hangen. Misschien zelfs langer. Dus ook tien jaar onzekerheid. Tien jaar van nieuwe verhalen over geluid, vogels, schaduw, risico’s voor kinderen, depressies of wat ik ook maar langs heb horen komen tijdens de inspreekavonden van de gemeenteraad. Tien jaar aan angst. Ik zou niet zoveel tijd steken in het coöperatieve werk als ik niet overtuigd zou zijn dat dit echt een toevoeging is op de windparken die voor 100% worden gebouwd in commercieel beheer. Een coöperatie heeft een menselijke maat. Mensen bereikbaar op hun 06, die bereid zijn om langs te gaan op de koffie. Die ook andere besluiten zullen nemen tijdens de exploitatieperiode als blijkt dat de schaduw mogelijk anders wordt beleefd dan eerder berekend. Dat weet ik omdat ik zie hoe wij als eigenaar opereren in andere gemeentes.
In de auto naar huis luister ik naar speculaties over wie de Nord Stream pijpleidingen gesaboteerd zou kunnen hebben. De drie molens in Amsterdam gaan het aardgas niet vervangen, maar zijn een illustratie van de pijn die deze transitie met zich meebrengt. Ik bel naar huis dat ik onderweg ben. En over de vraag hoe het ging… “Ik was iemand’s vijand.”
NB. Om vragen voor te zijn: De Windvogel is een landelijke coöperatie. Wij helpen lokale coperaties projecten ontwikkelen. De andere vier coöperaties betrokken bij het project komen uit Amsterdam.