Opinie | Martijn Duvoort, directeur Energiemarkten en Strategie DNV en auteur van het Tiki-rapport.
Er is de afgelopen maanden veel over geschreven: het Groeifonds gaat zorgen voor een structurele investering in de Nederlandse economie. Daarbij wordt veelal gesteld dat de toekomstige economie van duurzame aard dient te zijn en dat de transitie naar hernieuwbare energie (en grondstoffen) hier een belangrijk onderdeel van moet zijn. In de huidige pre-selectie van voorstellen is de energiesector dan ook goed vertegenwoordigd. Des temeer opvallend is het daarom dat de energiesector zelf geen vertegenwoordiging heeft in de commissie Nationaal Groeifonds. Het zou goed zijn de samenstelling van de commissie te heroverwegen en hier onafhankelijke kennis van de energiesector aan toe te voegen.
Een belangrijk deel van de politieke nalatenschap van oud-minister van Economische Zaken en Klimaat Eric Wiebes valt te lezen in de ‘Kamerbrief met visie kabinet op verduurzaming basisindustrie 2050’, die hij in mei 2020 naar de Kamer heeft gestuurd. Hierin staat de vraag centraal hoe het toekomstige verdienmodel van Nederland eruit zal zien. De minister stelt dat er vele ingrediënten aanwezig zijn voor een internationaal concurrerende basisindustrie, maar dat er ook structurele investeringen nodig zijn om dit te bewerkstelligen. Aldus de noodzaak om structurele investeringen in de economie door te voeren.
Het Groeifonds is naar eigen zeggen hét instrument van het kabinet om ervoor te dat noodzakelijke structurele investeringen zullen volgen. De categorieën die open staan voor subsidieaanvragen zijn kennisontwikkeling; onderzoek en ontwikkeling en innovatie; en infrastructuur.
In totaal is de komende vijf jaar €20 mrd beschikbaar, en subsidieaanvragen worden enkel beschouwd als er minimaal €30 mln subsidie wordt aangevraagd. Het gaat dus niet om klein bier. Logisch dus, dat diverse politieke en sector organisaties zich reeds hebben geroerd in de discussie: de drie categorieën zijn voldoende breed voor een ieder om zich hierin te herkennen; oproepen voor nauwere aansluiting op de eigen achterban zijn dus snel gemaakt. De breedte van de categorieën wordt weerspiegeld in de breedte van de tienkoppige adviescommissie die door het kabinet is ingesteld. Zij dient de aanvragen te beoordelen en met een begeleidend advies aan het kabinet ter besluit voor te leggen. In de commissie zitten personen met wetenschappelijke (4), financiële (3) en industriële (3) achtergrond.
Risico’s die hun weerga niet kennen
Expertise op gebied van kennisontwikkeling en innovatie alsmede de financiering daarvan zijn duidelijk vertegenwoordigd. Voor de derde categorie, infrastructuur, is dit niet het geval. Verbazingwekkend, daar investeringen in infrastructuur worden gekenmerkt door lange terugverdientijden en unieke risico’s zoals vollooprisico en het dimensioneringsvraagstuk. Risico’s die hun weerga niet kennen in het bedrijfsleven. Bovendien worden infrastructuurprojecten vaak gekenmerkt door samenwerkingen tussen partijen; tenzij het gaat om gereguleerde infrastructuur zijn samenwerkingen vrijwel altijd nodig voor het welslagen van de projecten aangezien er vrijwel geen enkel industrieel bedrijf een volledige keten weet af te dekken in onze economie.
De benodigde samenwerking is tegelijkertijd ook de achilleshiel van dergelijke projecten, aangezien de modus van samenwerking niet altijd evident is. Zo zijn er vele voorbeelden van infrastructurele projecten die jaren vertraging oplopen omdat partijen geen sluitend antwoord vinden op de organisatorische vormgeving. Om echte versnelling te kunnen bereiken bij infrastructuurprojecten en volledig te kunnen doorgronden of het organisatorisch vraagstuk voldoende is beantwoord en een project klaar is voor financiering, is infrastructurele kennis essentieel. Helaas lijkt niemand in de commissie over deze ervaring te beschikken.
Specifieke kennis van de energiewereld lijkt ook een stille afwezige in de commissie. Dit is opvallend aangezien het investeren in een duurzame toekomst het uitgangspunt van het fonds is. Deze duurzame toekomst gaat voor de basisindustrie in 2050 veelal gepaard met een zogeheten ‘fuel-shift’: in plaats van huidig gebruik van fossiele brandstoffen zal een overstap moeten plaatsvinden naar gebruik van hernieuwbare energiedragers en grondstoffen. Zo is de verwachting dat uit hernieuwbare energie geproduceerde waterstof een belangrijke rol gaat spelen in de industrie van de toekomst.
Opschaling
Uiteraard mag in dit kader niet vergeten worden dat hergebruik en circulariteit een belangrijke rol zullen spelen in deze nieuwe ketens. Zonder uitzondering zijn de benodigde ontwikkelingen sterk technologie gedreven. Sommige technologieën bestaan al en zijn klaar voor opschaling, andere bevinden zich nog in een vroege fase van ontwikkeling. Bij de afweging van nieuwe investeringen en toekenning van subsidies is het belangrijk te overzien welke technologieën daadwerkelijk klaar zijn voor opschaling. Kennis van de sterk internationaal georiënteerde energiewereld en staat van ontwikkeling van energietechnologieën is hierbij van groot belang.
Dat beschikbaarheid van energie-infrastructuur essentieel is voor het welslagen van een industriële transitie staat ook centraal in het advies van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (Tiki). Zelfs voor het halen van de doelstellingen voor de industrie voor 2030 is het nodig om significant te investeren in energie infrastructuur. Het Tiki-rapport, geschreven door DNV GL, roept dan ook op tot urgentie. Gelukkig is dit rapport positief ontvangen door kabinet en Tweede Kamer. Diverse aanbevelingen zoals nieuwe structuren van planning tussen industrie en infrastructuur (Miek en CES) zijn inmiddels geland in beleid. Daarmee laat het Ministerie zien dat de roep om een sterkere regierol actief wordt opgepakt.
Ook heeft het kabinet in zijn reactie toegezegd zorg te zullen dragen voor adequate financiering. De noodzakelijke structuurinvesteringen die in het Tiki-rapport worden gesignaleerd zijn op gebied van elektriciteit, waterstof, CO₂ en warmte/stoom. Deze projecten worden veelal gekenmerkt door een relatief groot technologierisico, een aanzienlijk vollooprisico en dimensioneringsvraag bij nieuwe infrastructuur. Het Groeifonds is hierbij expliciet benoemd als noodzakelijke aanvulling op het reeds bestaande Invest-NL en private financieringsmogelijkheden, met name als instrument om vollooprisico en dimensioneringsvraagstuk op te lossen. Kortom: het Groeifonds is niet alleen een zeer welkom instrument om onze economie klaar te stomen voor 2050, het is een noodzakelijke aanvulling op bestaande financieringsmogelijkheden om de doelen voor 2030 te halen!
Causaliteit en communicerende vaten
De overwegingen in het Tiki-rapport zijn van een buitengewone complexiteit. Zo kennen vele industriële en infrastructurele projecten onderlinge afhankelijkheden. In sommige gevallen berust deze onderlinge verhouding op causaliteit (project A maakt ook project B mogelijk), in andere gevallen betreft het communicerende vaten (indien project A, dan is project B juist niet meer nodig). Dit is de reden dat in het Tiki-rapport ketens van afhankelijke projecten in kaart zijn gebracht. De effectieve CO₂-besparing van een individueel project kan in werkelijkheid vele malen hoger liggen door een cascade van CO₂-besparende projecten mogelijk maken. Bij het maken van afwegingen voor investering en financiering van energie-infrastructuurprojecten is het daarmee noodzakelijk een volledig beeld te hebben van de (on)mogelijkheden van projecten en de samenhang tussen projecten. Alleen kennis van technologieën is daarmee onvoldoende, hiervoor is kennis van het energiesysteem noodzakelijk.
Het groeifonds is bij uitstek het instrument om de Nederlandse economie toekomst bestendig te maken. Het is evident dat een structurele investering in de economie een duurzaam karakter dient te hebben. De timing van het fonds is optimaal aangezien voor het halen van de industriële doelstelling voor 2030 vanuit het klimaatakkoord al een structurele investering in de Nederlandse energie infrastructuur nodig is. De complexiteit van de sector en benodigde systeemkennis om de juiste afwegingen te maken bij investerings- en financieringsvraagstukken is aanzienlijk. Derhalve is het noodzakelijk dat de beoordelingscommissie van het Groeifonds ook over deze kennis beschikt. Tegelijkertijd is het opvallend dat het groeifonds poogt de invulling van de economie in 2050 neer te zetten, terwijl in de commissie niemand zitting heeft die vervolgens ook invulling kan geven aan die economische realiteit.
Martijn Duvoort, directeur Energiemarkten en Strategie DNV en auteur van het bovengenoemde Tiki-rapport.