Het is een woensdagochtend, januari 2004. Ik moet vroeg op kantoor zijn omdat Ron Hopper’s vlucht uit Los Angeles al vóór 7:00 uur is aangekomen. Ik heb geen idee wat mij te wachten staat. Ik werk bij Nuon en ben sinds een paar weken vanaf de handelsvloer naar de holding gehaald om aan het gasdossier te werken. Mijn specialisme was tot nu toe groene certificaten en hoe je elektriciteit met windmolens in Noorwegen kan opwekken en kan laten meetellen voor fiscale voordelen in Nederland, Spanje of het Verenigd Koninkrijk. Ik weet echt níets van aardgas.
Over een paar maanden moet Gasunie definitief worden gesplitst. De rapporten van hoe het zal gaan liggen klaar en er zijn al veel Kamerbrieven geschreven. De brancheorganisatie is bezig met een gezamenlijke reactie. Ik zit er sinds een paar weken bij en moet ook vanuit ons bedrijf een antwoord naar het ministerie sturen. Ik zie me nog zitten achter mijn pc, ik weet zelfs nog hoe onze brief begon: “Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het voornemen om de activiteiten van Gasunie te ontvlechten”. Daarna weet ik het even niet. Splitsen is iets wat wij niet moeten willen natuurlijk, ik werk zelf bij een geïntegreerd energiebedrijf dat dezelfde splitsing boven het hoofd hangt. Dus gaan wij zeker niet juichen over de splitsing van Gasunie, heeft het bestuur gezegd. Samen sta je namelijk sterk.
Ron Hopper, op dat moment zelfstandig energieconsultant, blijkt een ernstig zieke man in een rolstoel, hij zal enkele maanden na zijn bezoek overlijden. Wat volgt zijn drie dagen waarin ik, met uitzondering van een lunchpauze, aan een stuk door op een groot stuk muur gasgeschiedenisles krijg van iemand die er jaren nauw bij betrokken is geweest. Van de nota De Pous tot het Gasgebouw, van H- naar G- naar L-gas. Van de opslagen in Grijpskerk en Norg tot de LNG-peakshaver op de Maasvlakte. Hoe de financiële flows lopen, hoe het zit met de kleine velden, welke aandeelhoudersafspraken er zijn gemaakt. Ik schrijf en schrijf en schrijf tot mijn hand pijn doet. “If you’ve understood it all, you will be able to guess each of their next moves.”
En dat bleek te kloppen. Alles wat er tussen 2003-2007 gebeurde op de gasmarkt was een groot schaakspel. Maar het was een schaakspel waar je enkel naar kon kijken. De Nederlandse Staat en Exxon/Shell deden de zetten. Grijpskerk en Norg gingen naar de NAM. Maar het aardgas was van Gasterra. Er kwam een algemene maatregel van bestuur over de leveringszekerheid van gas om er zeker van te zijn dat er voor die opslagen ook een markt bleef. Even later werd GTS aangewezen als partij die flexibiliteit aan marktpartijen moest bieden en die flexibiliteit werd ingekocht bij datzelfde Gasterra. Waar het Gasgebouw van De Pous was ontvlochten omdat het van Europa moest, bleek het na de ontvlechting enkel te gaan om een verhuizing naar meerdere bijgebouwen.
In de tussentijd waanden de energieleveranciers zich ook spelers op de internationale aardgasmarkt. Ik weet nog hoe wij tot laat in de avonduren de crossborder flows naliepen om precies te raden hoeveel er met langetermijncontracten naar Duitsland, België en Frankrijk geëxporteerd ging worden. Wij keken toe hoe capaciteit voor de lange termijn gereserveerd was en wij er niet tussen konden komen. Wij smeekten Gasterra om ons gas niet meer op het GOS (gasontvangststation) geleverd te krijgen maar op de TTF, zodat wij ook van andere leveranciers konden kopen. Wij dienden gezamenlijk klachten bij de toezichthouder in, ik haalde zelfs een postdoc in mededingingsrecht om dit beter te kunnen begrijpen.
Een dikke rode streep door je businesscase
Wij klaagden alle bijgebouweigenaren aan: om de beurt Gasterra, GTS en zelfs de NMA (voorloper van de ACM). Ik zat met een paar concullega’s in 2004-2005 bij DG COMP in Brussel met alle bewijs dat Nederlandse energieleveranciers zwaar benadeeld waren met hun investering in commerciële gasopslagen. Stel je nou eens voor: je bereidt cavernes voor, je stopt er miljoenen in, je bestelt er kussengas voor en de overheid zet met een algemene maatregel van bestuur een dikke rode streep door je businesscase vóórdat je één uur operationeel bent geweest.
“Marktpartijen zijn niet te vertrouwen, ze investeren niet in strategische reserves, als het erg koud wordt neemt Gasunie de levering van aardgas voor kleinverbruikers van de markt over”, aldus de minister. Waar bouwden wij ook alweer de opslagen vóór? Precies. Ik weet nog hoe gefrustreerd ik in de trein vanuit Brussel naar huis zat. “In principe hebben jullie gelijk, maar wij vinden dit iets tussen de Nederlandse Staat en de markt”, was het antwoord van DG COMP geweest.
Ik luisterde zaterdag de podcast van Studio Energie over de gasopslag in Norg. Zoals Remco de Boer (in mijn woorden) terecht opmerkte is het Gasgebouw voor de buitenwereld intransparant. Wij gaan er simpelweg niet over, het is een schaakspel in het belang van de BV Nederland waar geen kaartjes voor worden verkocht. Kamerleden raken gefrustreerd, twitteraars verwonderen zich over het belang van de Staat in het geheel en wij herontdekken sinds een half jaar het Gasgebouw.
In een tijd waarin een warmtetransitieproject in een wijk drie keer in één jaar kan worden gewobd [beroep doen op de Wet openbaarheid van bestuur, red.] en waarin wij de privé-mails en sms’jes van ministers in de krant kunnen lezen is dat onwennig. Dat zoiets groots zich volledig buiten ons zicht ontvouwt, en dat al meer dan vijftig jaar. Overigens was de publieke opinie allang gestopt met aardgas interessant te vinden, de aardbevingsproblematiek daargelaten. Wij zijn te druk met ons te verontwaardigen over wind, zon, warmte, biomassa, afvalverbranding en geothermie. Wij schrijven artikelen over of elektrische auto’s nou wel zo duurzaam zijn. Wij ontwikkelen plannen voor meer wind offshore en de Kamer debatteert over wie ervoor zou moeten betalen. Niemand is druk met wat er precies in het Norg Akkoord staat.
Nee. De ongemakkelijke waarheid is dat wij collectief niet over het Gasgebouw gaan. Na mijn jaren van strijd tegen wat in mijn ogen een oneerlijk beleid was, heb ik er lang vrede mee gehad. Want alles deed wat het moest doen en de staatskas bleef gespekt. Dat was tenslotte ook het doel geweest, zoals de minister De Pous het in 1961 in zijn nota schreef: “De ondergetekende verwacht, dat bij de hierboven door hem geschetste organisatie de aardgasexploitatie met de meeste voortvarendheid zal geschieden en op een zodanige wijze, dat voor onze economie als geheel het grootste profijt van deze bodemrijkdom wordt verkregen”.
Met het stopzetten van de productie in Groningen is het echter de vraag of deze onschendbare en intransparante status nog wel terecht is. Of wij collectief niet tot andere keuzes waren gekomen rondom de afslagen van de gasrotonde en onze groeiende afhankelijkheid van Rusland. Wij hebben ons jarenlang de toegang laten ontzeggen tot deze schaakwedstrijd in het belang van “leveringszekerheid”. Nu de leveringszekerheid in het geding komt, kijk ik sceptisch terug op de afgelopen achttien jaar. Ik wilde dat ik het nog aan Ron kon vragen.