Opinie | Henri Bontenbal is strateeg bij Stedin Groep.
Het doet vreemd aan in tijden van een maatschappelijke coronacrisis te schrijven over oplossingen voor een andere crisis op de lange termijn, namelijk een crisis die we juist met een transitie naar een schone energievoorziening proberen te beperken. Toch mag het denken daarover nu niet stil staan. Want juist nu is het verstandig na te denken over een energietransitie die ook in tijden van crises betaalbaar blijft en op draagvlak kan blijven rekenen. Dat betekent echter dat we een aantal heilige huisjes moeten durven omgooien.
“De wereld van vóór coronacrisis keert niet meer terug”, zei minister-president Mark Rutte in het debat met de Tweede Kamer. Welke impact de coronacrisis op langere termijn op de samenleving gaat hebben, is nu nog niet te voorspellen. Maar het is goed denkbaar dat we opnieuw zullen gaan nadenken over de rol van de overheid in het beschermen van haar burgers en de rol van bedrijven en de ‘markt’ in het leveren van essentiële diensten. Rutte sprak zelfs zijn voorkeur uit voor “een sterke staat”. De terugtredende overheid, jarenlang het mantra in Den Haag, “dat was de politiek van vóór corona”, constateert Tom-Jan Meeus in NRC.
Deze kentering in het denken over markt, overheid en samenleving was al gaande. De ministers Kamp en Wiebes hebben een aantal opvallende stappen gezet. In de uitrol van windparken op zee is gekozen voor een stevige regierol van het rijk en met succes: grote kostenreducties zijn behaald. Het Staatsbedrijf EBN investeert in de ontwikkeling van aardwarmtebronnen. De partners van Porthos, het project om CO2 op te slaan onder de zeebodem, zijn drie publieke bedrijven: het Havenbedrijf, Gasunie en opnieuw EBN. Gasunie heeft van de minister het mandaat gekregen de Warmteleiding over Midden te gaan realiseren. En met InvestNL gaat de overheid vernieuwende energieprojecten risicovol financieren.
De energietransitie, en de betaalbaarheid ervan, is één van de belangrijkste maatschappelijke vraagstukken van de komende decennia. Als we willen dat iedereen de energietransitie kan meemaken, dan moeten we anders gaan denken over de wijze waarop we de kosten van de energietransitie over de samenleving verdelen. Alleen als we een aantal heilige huisjes durven omgooien, komen we verder. We zien er vier.
1. Er is een stevige regierol van de overheid nodig.
Windenergie op zee is in Nederland zo succesvol omdat het rijk de regie stevig naar zich toegetrokken heeft. Het rijk heeft plekken op zee aangewezen, vergunningen geregeld, subsidies klaargelegd en voor de aansluiting van de windparken gezorgd. De markt heeft een concurrerende prijs neergelegd voor het bouwen en exploiteren van deze windparken. Het beste van de overheid en de markt worden hier gecombineerd: geen of-of, maar en-en.
We zien ook de andere kant, als de overheid geen regierol pakt. Het rijk laat de uitrol van een groot aantal duurzame energiebronnen nu aan de markt en aan decentrale overheden over. Het gevolg is dat op allerlei plekken in Nederland zonneparken uit de grond schieten terwijl de ruimtelijke inpassing te wensen overlaat en de netbeheerders forse investeringen moeten doen om deze zonneparken aan te sluiten. Ook ontbreekt op sommige plaatsen het draagvlak van omwonenden. Als we de energietransitie betaalbaar willen houden, onze ruimtelijke omgeving mooi willen houden en de burger mee willen krijgen, zal het rijk regie moeten nemen.
2. We zullen opnieuw naar de publieke route moeten kijken.
Een groot vraagstuk op dit moment is de wijze waarop de warmtetransitie georganiseerd gaat worden. Het rijk kijkt nu vooral naar marktpartijen om de warmtenetten uit te rollen die nodig zijn om woningen aardgasvrij te maken. Wij vragen echter om met een open blik naar de ‘publieke route’ te kijken. Want de markt werkt alleen goed onder stabiele omstandigheden. Maar als die markt zélf sterk gaat veranderen, dan is het helemaal niet gezegd dat de markt de juiste producten met de juiste prijs gaat leveren. Er is veel onzekerheid over de toekomst van de energiemarkt. Juist in een dynamische markt kan de overheid via ‘intermediaire’, publieke organisaties een rol pakken, om zo de markt vooruit te helpen.
Als we dat niet doen, is het risico dat marktpartijen alle risico’s inprijzen en de energietransitie onnodig duur wordt; of dat deze marktpartijen overwinsten gaan maken die in de zakken van Japanse of Duitse aandeelhouders verdwijnen. Door een publieke route mogelijk te maken, kunnen we een deel van deze risico’s beter opvangen; ze bieden een extra waarborg (eventuele overwinsten komen dan gewoon weer bij de samenleving terecht). Daarnaast is de grote vraag of we met alleen marktpartijen wel voldoende snelheid kunnen maken in de warmtetransitie. De publieke en publiek-private route kan helpen om de kosten in bedwang te houden; om grip te houden via publiek aandeelhouderschap; en om genoeg snelheid te krijgen.
3. We moeten de energietransitie anders gaan financieren.
Het rijk heeft ervoor gekozen om een groot deel van de kosten van de energietransitie uit te smeren over de energierekening van burgers. Deze rekening loopt de komende jaren op en dat wordt een bron van onbehagen bij de burger. Maar waarom zouden we deze verbouwing van onze energievoorziening niet via de algemene middelen financieren? Op die manier houden we de kosten van de energietransitie transparant en kunnen we makkelijker de laagste inkomens ontzien.
4. De overheid moet weer durven ondernemen en industriepolitiek gaan bedrijven.
Het rijk kiest ervoor om steeds op te zoek te gaan naar de goedkoopste duurzame energieprojecten. Tonnenjacht, noemt de minister dat. Maar goedkoop kan wel eens duurkoop blijken te zijn. Want als we alleen maar kijken naar de laagste euro’s per ton vermeden CO2, dan doen we onze economie en dus onszelf tekort. Waarom zouden we geen rekening houden met economische kansen voor Nederland? De windparken op zee worden gerealiseerd door Nederlandse bedrijven als Van Oord, Heerema, Sif en andere prachtige bedrijven. Deze bedrijven zorgen voor werkgelegenheid en inkomsten voor de schatkist: btw-afdracht, inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting.
Het rijk zou zich dus niet als neutrale toeschouwer moeten opstellen, maar mag best sturing geven aan de ontwikkeling van industrieën. Als Thorbecke in 1863 zijn wetsvoorstel voor de aanleg van de Nieuwe Waterweg – een ‘waagstuk’, zoals hij zelf schreef – niet naar de Kamer had gestuurd, was Rotterdam nooit tot wereldhaven uitgegroeid. Ook nu moeten zulke keuzes gemaakt worden. Bijvoorbeeld door in de industrie proactief een waterstofinfrastructuur aan te leggen en de industrie daarmee de kans te geven grote stappen te zetten in de vergroening van hun activiteiten. Wachten we hiermee op de markt, dan krijgen we het klassieke kip-ei probleem en wordt er niet op tijd geïnvesteerd. En kunnen bedrijven uit Nederland verdwijnen.
Deze vier heilige huisjes moeten we omgooien willen we meters gaan maken in de energietransitie. De netbeheerders bijvoorbeeld kunnen hierin als publieke bedrijven een rol spelen, in nauwe samenwerking met de markt. Juist door opnieuw goed na te denken over de rol van de overheid, de markt en publieke bedrijven kunnen we ieders kracht ten volle benutten.
Henri Bontenbal is strateeg bij Stedin Groep.