Deze vrijdag wordt het startsein gegeven voor een landelijk datasafehouse, een initiatief om de verduurzaming in de industrie soepeler te laten verlopen. Doordat bedrijven vertrouwelijke plannen veilig kunnen delen, moeten netbeheerders een beter beeld krijgen van wat er nodig is op het gebied van energie-infrastructuur.
Het landelijke datasafehouse ontwikkelt zich aanvankelijk in etappes. Op 1 december moet het IT-platform klaar zijn, zodat de zes industrieclusters in Nederland ervan gebruik kunnen maken voor de update van hun cluster-energiestrategieën (CES’en 3.0). Elk cluster krijgt een eigen manager die op korte termijn gesprekken start met bedrijven, om deelnemers te werven.
De zes clusters
De vijf grote clusters zijn: Chemelot (Limburg), het Noordzeekanaalgebied, Noord-Nederland (Eemshaven, Delfzijl, Emmen), Rotterdam-Moerdijk en Zeeland-West Brabant. Daarnaast is er “het zesde cluster”, een verzamelnaam voor de overige industrie verspreid door Nederland.
De ambitie is om de zeventig grootste uitstoters van Nederland mee te laten doen. “Als dat lukt, zijn we heel blij”, zegt Niek de Jong, interim-directeur van het landelijk datasafehouse en bestuurder van het datasafehouse in Rotterdam. “Dan heb je een heel groot deel van de industriële CO₂-uitstoot te pakken. De uiteindelijke ambitie is groter, maar de ervaring in Rotterdam leert dat het beter is in het begin niet te overstretchen.”
Duidelijkheid verschaffen
Het landelijke datasafehouse vormt een oplossing voor het probleem dat netbeheerders nog altijd (gedeeltelijk) in het duister tasten over de precieze behoefte aan infrastructuur. Aanvankelijk zouden de clusters deze duidelijkheid verschaffen door het opstellen van cluster-energiestrategieën (CES’en). Maar afgelopen jaar bleek dat deze CES’en zelfs na een update nog niet de gehoopte duidelijkheid boden.
Netbeheerders hadden behoefte aan meer details en meer inzicht in de achtergrond van de cijfers, bijvoorbeeld over de energiestromen en afnameprofielen per bedrijf. Deze informatie is voor een deel vertrouwelijk en concurrentiegevoelig, denk aan gegevens over productintroducties en investeringen. Bedrijven delen die gegevens sowieso niet graag, en als ze het al willen zitten dikwijls geheimhoudingsovereenkomsten en mededingingsregels in de weg.
Een datasafehouse fungeert als een soort datakluis waarin bedrijven deze gegevens wél veilig kunnen delen, zodat netbeheerders de informatie krijgen op het detailniveau dat ze wensen en daarmee concretere investeringsplannen kunnen maken.
Op Rotterdamse leest
De Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (Tiki) adviseerde in 2020 al om datasafehouses op te zetten. Het cluster Rotterdam pakte als eerste de handschoen op, geïnitieerd door ondernemersvereniging Deltalinqs en Havenbedrijf Rotterdam. Afgelopen jaar ging het datasafehouse daar van start met tien bedrijven en drie netbeheerders.
Dat beviel dusdanig goed dat de stuurgroep Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) besloot tot een landelijke uitrol, geschoeid op Rotterdamse leest. Dat houdt onder meer in dat het wordt ondergebracht in een onafhankelijke stichting, en dus niet is gelieerd aan de overheid of de netbeheerders.
Die stichting krijgt een dagelijks bestuur en daarnaast een adviesraad en een supervisory committee, “in het Engels, want Nederlandse industrieterreinen tellen veel internationale bedrijven”. Dat laatste is een soort raad van commissarissen met vertegenwoordigers van de clusters, het bedrijfsleven en de netbeheerders, al hebben de laatsten geen stemrecht.
Landelijke financiering
Een verschil met de Rotterdamse opzet is dat het ministerie van Economische Zaken en Klimaat de financiering op zich neemt, in elk geval tot en met 2025. Daar trekt het ministerie €4,9 mln voor uit. “Daarna is het streven dat er naar een ander financieringsmodel gezocht wordt”, aldus woordvoerder Peer Jetten.
In Rotterdam werd het datasafehouse betaald door de industrie en de netbeheerders. Een nadeel hiervan was dat vooral kleinere bedrijven en bedrijven met een buitenlands hoofdkantoor weinig trek hadden om zelf te moeten betalen om data te delen.
Beslissingen lokaal
De landelijke organisatie heeft als belangrijkste doel om uniformiteit en standaardisatie te bereiken, onder meer op het formaat van de aangeleverde gegevens, de audit op de verstrekte data, het IT-platform en de validatie van de input die de bedrijven leveren.
De clusters worden zelf verantwoordelijk voor het werven van deelnemers en voor het maken van afspraken over welke data zij delen. Deze afspraken worden naar Rotterdams voorbeeld gemaakt in een van de zes databoards, die bestaan uit vertegenwoordigers van de deelnemende bedrijven in een cluster.
Gezamenlijk besluiten zij niet alleen welke datasets ze uitwisselen, bijvoorbeeld op het gebied van warmte, aardgas of waterstof, maar ook wie op welk detailniveau inzage mag krijgen in de gegevens. Mocht een gasnetbeheerder bijvoorbeeld inzicht willen hebben in gegevens die bedoeld zijn voor een beheerder van het elektriciteitsnet, dan zal hij daar een verzoek voor moeten indienen bij het databoard.
De reden dat deze besluiten regionaal worden genomen, is om het draagvlak onder de industrie zo groot mogelijk te houden, zegt De Jong. “Een belangrijk uitgangspunt van het datasafehouse is dat bedrijven zeggenschap houden over welke data ze wel en niet delen en waarvoor. Je wil als bedrijf niet dat een landelijk bestuur zomaar kan beslissen dat jouw data ineens voor een ander doel gebruikt worden.”