De energiestrategie (CES) van de decentrale industriebedrijven in Nederland geeft inzicht in wat zij nodig hebben om te verduurzamen. Er is vooral behoefte aan veel extra elektriciteitsopwek en -infrastructuur. Toch mist een totaalbeeld van welke infrastructuur precies waar moet komen. Om dat in kaart te brengen, moeten meer bedrijven hun plannen inleveren. “Dit is een startpunt.”
In navolging van de vijf grote industrieclusters, kwam deze donderdag “het zesde cluster” met een Cluster Energiestrategie (CES). In tegenstelling tot de andere vijf is het zesde cluster geen echt cluster, maar een verzamelnaam voor de decentrale industrie in Nederland, verdeeld over negen sectoren (zie kader).
Negen sectoren
Cluster 6 is verspreid over heel Nederland en is verantwoordelijk voor circa 30% van de CO₂-emissie van de industrie (scope 1). De industrie binnen Cluster 6 wordt vertegenwoordigd door negen brancheverenigingen:
• KNB (Keramische industrie)
• FNLI (Levensmiddelenindustrie)
• VNCI (Chemische industrie)
• Metaal Nederland (Basismetaal en gieterijen)
• VNP (Karton- en papierindustrie)
• VNG (Glasindustrie)
• VA (Afval- en recyclingsector)
• NLDigital (ICT-sector/datacenters)
• NOGEPA (Olie- en gasexploratiebedrijven)
Dat maakt het uitdagend om in kaart te brengen wat deze bedrijven nodig hebben aan infrastructuur en randvoorwaarden om hun verduurzamingsplannen te kunnen uitvoeren, en tegen welke knelpunten zij daarbij aanlopen. Om de CES te kunnen schrijven onderging het zesde cluster daarom een transformatie “van een cluster dat negen branches vertegenwoordigt, naar een cluster met negen branches en circa 150 productielocaties”.
Dekkingsgraad verhogen
Gegevens over individuele productielocaties bleken cruciaal om een goede strategie te kunnen opstellen, oftewel “zonder gegevens van individuele productielocaties geen CES Cluster 6”. Precies daar zit een pijnpunt. Hoewel 74 bedrijven meewerkten aan de CES, met 143 productielocaties, goed voor 45% van de CO₂-uitstoot binnen het cluster, moet het cluster concluderen dat er meer nodig is om een totaalbeeld te krijgen van de behoeften van de decentrale industrie.
In de eerste van de drie aanbevelingen uit het rapport staat dat het “noodzakelijk” is om de dekkingsgraad verder te verhogen. Het cluster ziet hierin een belangrijke rol voor de provincies, naast de brancheverenigingen, om bedrijven te activeren.
Waterstof voor Brick Valley
Op het gebied van waterstof, is het voor de decentrale bedrijven in eerste instantie wachten op de landelijke waterstofinfrastructuur, die de grote clusters zal verbinden en transportleidingen naar het buitenland zal bevatten. Wel lopen er al gesprekken tussen Gasunie en decentrale industriebedrijven.
Een voorbeeld van een gebied waar vermoedelijk veel vraag zal ontstaan naar groene waterstof is “Brick Valley”, een cluster van steenfabrikanten tussen Nijmegen en de Duitse grens waar dagelijks onder meer een miljoen straatbakstenen worden geproduceerd.
Het transportnet zal dit gebied vermoedelijk gaan doorkruisen, dus verkent het zesde cluster samen met de industrie in de regio de mogelijkheid van een aftakking van het hoofdtransportnet, zodat zij hierop kunnen aan sluiten.
“Met het verhogen van de dekkingsgraad zullen sub-clusters van bedrijven ontstaan. Een opdeling naar sub-clusters was nu in vele gevallen nog niet mogelijk. Met het in kaart brengen van de toekomstige energievraag van deze sub-clusters kan een totaalbeeld geschetst worden van de daarvoor benodigde infrastructuur en kunnen projecten opgesteld worden voor het sub-cluster.” Positief is dat “meerdere nieuwe bedrijven” zich al gemeld hebben voor het opstellen van de CES 2.0.
Afstemming toverwoord
De andere twee aanbevelingen benadrukken vooral het belang van afstemming. Anders dan bij vijf grote industrieclusters staan de infrastructurele projecten van de decentrale industrie niet op zichzelf. Deze projecten hangen sterk samen met andere lokale en regionale projecten ter verduurzaming van de gebouwde omgeving en het transport. “Deze dynamiek leidt naar alle waarschijnlijkheid tot een toename van knelpunten”, leest het rapport.
De schrijvers zien hierin een regierol voor de provincies. “Een integrale visie is benodigd om deze vragen naar nieuwe energie-infrastructuur bij elkaar te brengen en om deze slim met elkaar te kunnen integreren.” Ook is het belangrijk dat de regionale MIEK-projecten (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) “tijdig bekend zijn en als input mee kunnen worden genomen in de verkenningen en investeringsplannen van netbedrijven”.
Voorkeur voor CCU
De afvalindustrie binnen het zesde cluster heeft de wens om zo veel mogelijk in te zetten op hergebruik van afgevangen CO₂ (CCU) -met name door de industrie en de glastuinbouw- en minder op permanente CO₂-opslag (CCS).
Om dat goed van de grond te krijgen is in de eerste plaats nodig dat de regelgeving aangepast wordt, blijkt uit het document. Op dit moment wordt de CO₂-besparing bij CCU namelijk toegerekend aan de afnemer van CO₂ en niet aan de leverancier. “Hierdoor zijn CCU-projecten economisch vaak niet rendabel, aangezien de kosten voor de uitstoot van deze CO₂ nog steeds betaald moeten worden”.
Ten tweede ontbreekt op veel plekken CO₂-infrastructuur, wat de mogelijkheden beperkt voor zowel CCU als CCS. Afvalverwerkers liggen vaak niet dicht bij kanalen/rivieren, waardoor transport per schip geen optie is. “Ontwikkeling van een Nederland-brede of regionale CO₂-leidingnetten zoals de Delta Corridor zou een impuls kunnen geven aan de circulaire economie.”
Voorkeur elektriciteit
Hoewel het totaalbeeld nog ontbreekt, geeft de CES van het zesde cluster een aardig beeld welke kant het opgaat in de industrie verspreid over Nederland. Zo is er over het algemeen een duidelijke voorkeur voor elektrificatie als middel om te verduurzamen. Behalve infrastructuur, zal dit ook extra opwek vergen, aldus het rapport. Tussen 2020 en 2030 zal de verwachte stroombehoefte alleen al groeien van 6,0 TWh per jaar naar 20,7 TWh per jaar, al komt die groei voor een groot deel op het conto van datacenters.
Op basis van de aangeleverde plannen voor de 143 productielocaties hebben de netbeheerders in kaart gebracht waar potentiële knelpunten ontstaan op het stroomnet (zie figuur). Het rapport maakt daar de kanttekening bij dat de geïdentificeerde knelpunten op dit moment nog “onvoldoende” zijn om investeringsbeslissingen van regionale netbeheerders op aan te passen, door de onvolledige dekking van de CES.
Beperkte stikstofruimte
In de CES staan ook een aantal andere knelpunten die door veel bedrijven genoemd werden in interviews. Een daarvan is de beperkte beschikbare stikstofruimte voor de bedrijven, die in veel gevallen dicht bij Natura 2000-gebieden liggen. Dit zorgt voor spanning tussen klimaatbeleid op de lange termijn en stikstofproblematiek op de korte termijn, waarschuwen de schrijvers van het document.
Ze betogen dat restricties op de stikstofuitstoot ertoe leiden dat bedrijven weinig ruimte hebben voor aanpassingen aan hun processen, terwijl het implementeren van nieuwe technieken -die op de lange termijn voor verduurzaming zorgen- gepaard kunnen gaan met een toename van de stikstof- en CO₂-emissies op korte termijn. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het bouwen van nieuwe installaties en pilotprojecten, of bij het testen van nieuwe opstellingen. “Dit maakt dat bedrijven de plannen niet doorzetten of uitstellen in de hoop dat dit op termijn gemakkelijker zal worden.”
Een ander punt is dat bedrijven ervaren dat de huidige subsidieregelingen niet genoeg maatwerk leveren voor bedrijven buiten de vijf grote industrieclusters. De SDE++ sluit bijvoorbeeld vaak niet goed aan op de specifieke technieken die bedrijven in het zesde cluster gebruiken, terwijl zij via de opslag duurzame energie (ODE) wel relatief veel bijdragen aan de financiering van de subsidie.