Direct naar inhoud

Geen centraal, geen decentraal, maar één elektriciteitssysteem

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 18 maart 2024

Een succesvolle transitie zal zeker een optelsom zijn van grootschalige oplossingen met Europese integratie en van kleinschalige oplossingen zoals PV op dak en het slim laden van elektrische auto’s. Dat de transitie geld gaat kosten is duidelijk. Het eerlijke verhaal aan de burgers is dan dat lokale participatie mogelijk en wenselijk is, maar het is geen middel om de transitie rechtvaardiger te maken.

Het Nationaal Plan Energiesysteem wil de centrale én decentrale kant van het energiesysteem ontwikkelen. Kamerlid Suzanne Kröger (GroenLinks-PvdA) wil meer aandacht voor het decentraal energiesysteem, terwijl Kamerlid Henri Bontenbal (CDA) aan de minister vraagt of er een visie moet komen voor de verder integratie van de Europese elektriciteitsmarkt. Hij vraagt dus aandacht voor de centrale, grootschalige ontwikkeling van het systeem.

Echter, decentrale en centrale elektriciteitssystemen bestaan niet, de organisatie van het elektriciteitssysteem is al 25 jaar decentraal, Europese integratie is al 75 jaar een succes en ook energiecoöperaties spelen zeker een nuttige rol. De transitie gaat geld kosten en dus is draagvlak belangrijk. Daarvoor is het nodig dat de baten van Europese integratie beter zichtbaar worden. Lokale oplossingen met participerende burgers spelen een belangrijke aanvullende rol, maar het is onverstandig om die lokale oplossingen te brengen als democratischer, eerlijker en voordeliger. Dan wordt draagvlak juist niet bevorderd, maar burgers opgezet tegen marktwerking en Europese integratie.

Trilemma

Trilemma is een tweewekelijkse opinie-uitgave waarin het scherpe geluid klinkt van energie-experts Sjak Lomme, Jilles van den Beukel, Paul Giesbertz en Alex Kaat. Met heldere analyses, duidingen en opinies levert Trilemma de energieprofessional stof tot nadenken.

Suzanne Kröger wil het decentraal energiesysteem centraal stellen. Met een motie verzocht zij de regering om energiecoöperaties, energiehubs en andere vormen van decentrale opwek een prominentere plek te geven in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) volgens het adagium “decentraal waar het kan, centraal waar het moet”. Zij wil dat het energiesysteem democratischer, rechtvaardiger en toekomstbestendiger wordt. De motie kreeg steun van diverse partijen waaronder coalitiepartijen D66 en ChristenUnie, maar haalde geen meerderheid en werd dus verworpen.

150 jaar geleden was de elektriciteitsvoorziening decentraal

Het is duidelijk dat Kröger participatie van burgers in de productie van elektriciteit belangrijk vindt. Maar wat is een decentraal elektriciteitssysteem eigenlijk? De centrale verwarming thuis heet centraal omdat alle kamers vanuit één ketel verwarmd worden. 150 jaar geleden was elektriciteit nog volledig decentraal georganiseerd. Als een gebouw over wilde stappen naar elektrische verlichting, dan moest niet alleen de verlichting worden vervangen, maar de elektriciteit moest ook zelf worden geproduceerd. Erg efficiënt was dat niet. Al snel ontstonden private elektriciteitsmaatschappijen die elektriciteit produceerden en die via een lokaal elektriciteitsnet naar klanten distribueerden.

Kolencentrale naast het Binnenhof

Honderdvijftig jaar geleden werden in Den Haag grote gebouwen zoals de Koninklijke Schouwburg en de gevangenis voorzien van elektriciteit – of beter gezegd van elektrische verlichting – door de NMEM, een particulier bedrijf dat met Siemens apparatuur elektrische verlichtingsinstallaties leverde, dus inclusief een kleine kolengestookte elektriciteitsmachine.¹

De NMEM had al eerder bij de gemeente Den Haag een concessie voor twintig jaar aangevraagd voor het aanleggen van kabels in de gemeentegrond. De gemeente hield de boot af, onder andere omdat het geen concurrentie wenste met de eigen gemeentelijke gasfabriek. In 1882 deed de NMEM een nieuwe concessieaanvraag en toen lukte het wel. De gemeente zal begrepen hebben dat de opmars van elektriciteit onvermijdelijk was.

De eerste kolengestookte elektriciteitscentrale in Den Haag, pal naast het Binnenhof, ging in 1889 in bedrijf, gefinancierd door en in eigendom van de NMEM. De installatie voor de productie van elektriciteit werd een centraal station voor elektrische stroomlevering genoemd, omdat diverse gebouwen vanuit één plek via een lokaal net van elektriciteit werden voorzien.

Centrale en decentrale elektriciteitsproductie bestaan niet meer

De private elektriciteitsmaatschappijen kwamen in handen van de overheid en werden nog niet zo lang geleden gesplitst en, met uitzondering van de netten, weer geprivatiseerd. Maar belangrijker nog, de lokale elektriciteitsnetten werden uitgebreid en aan elkaar geknoopt. Honderd jaar geleden werden de plaatselijke netten gekoppeld met 50 kV-verbindingen. Zo ontstonden provinciale netten die weer werden verbonden via verbindingen van 150 kV en na de Tweede Wereldoorlog ontstond het Europese gekoppelde net van 380 kV.

In dat net is er geen sprake meer van decentrale en centrale productie. Elk productiemiddel, ook kleinschalige productie door zonnepanelen op de daken van woonhuizen, is via het gekoppelde net verbonden met alle elektriciteitsverbruikers in Europa. De bewering dat lokaal geproduceerde elektriciteit ook lokaal wordt geconsumeerd kan niet worden waargemaakt op basis van de wetten der natuurkunde. Het is hooguit een papieren afspraak, die van belang is voor verrekening van de geleverde elektriciteit en voor inning van belastingen.

Het Nationaal Plan Energiesysteem kiest voor centraal en decentraal

Over het centrale en decentrale energiesysteem zegt het NPE het volgende: “Het kabinet kiest in dit NPE voor een robuuste benadering door ketens te ontwikkelen waarbinnen diverse bronnen en technieken worden ingezet die onderling kunnen uitwisselen. De benadering wordt versterkt door de centrale én decentrale kant van het energiesysteem te ontwikkelen en zowel in te zetten op eigen productie als op import. […] Het oude energiesysteem is centraal ingericht. Opwek kwam uit grotere kolen- of gascentrales en werd getransporteerd naar plekken waar het werd gebruikt. In de toekomst wordt een groot deel van de energie nog centraal op zee of in de kustregio opgewekt en getransporteerd naar land, maar een deel wordt ook decentraal opgewekt, door zon- en windparken, zon op dak, geothermie en andere decentrale bronnen.”

Al 25 jaar een decentraal georganiseerd elektriciteitssysteem

Dat klinkt allemaal logisch. Maar toch is de zin “Het oude energiesysteem is centraal ingericht” niet correct. Het systeem van centrale planning en dispatch van elektriciteitsproductie is 25 jaar geleden met het invoeren van liberalisering juist ingeruild voor een decentrale aanpak. De liberalisering heeft ruimte gegeven aan consumenten en bedrijven om zelf elektriciteit te produceren en uit te wisselen en ook om energiegemeenschappen te vormen. De vele energiecoöperaties hebben kunnen ontstaan dankzij de invoering van een decentraal georganiseerd en geliberaliseerd systeem.

Waar het NPE het heeft over centrale en decentrale productie wordt eigenlijk grootschalige en kleinschalige productie bedoeld. En het is inderdaad correct dat het aandeel kleinschalige productie, en dan met name uit PV-panelen, een grote vlucht heeft genomen.

Maar er staat meer in het NPE: “Balancering van vraag en aanbod kan plaatsvinden zowel op lokaal niveau, decentraal (zoals in energiehubs) als op (inter)nationaal op de energiemarkten. […] Door decentrale opwek slim te koppelen met decentraal gebruik kan het centrale energiesysteem ontlast worden. Het kabinet zet daarom – naast de ontwikkeling van het centrale energiesysteem – ook in op slimme decentrale energiesystemen, bijvoorbeeld in de vorm van energiehubs, en op het faciliteren en stimuleren van lokale initiatieven zoals energiegemeenschappen. Deze decentrale systemen bieden kansen voor burgers en bedrijven, zoals de mogelijkheid van (financiële) participatie om te profiteren van baten (zoals een lagere energierekening en meer zeggenschap) en sociale voordelen.” Die tekst is toch zorgwekkend.

Lokaal balanceren is geen goed idee, lokale oplossingen voor netcongestie wel

Ten eerste is het lokaal balanceren van vraag en aanbod van elektriciteit geen goed idee. Het past niet in de huidige marktordening met het Nederlandse net als één biedzone. Maar het is vooral inefficiënt. Het is suboptimaal om bijvoorbeeld lokaal verbruik terug te schroeven als het lokale aanbod van productie ook laag is, terwijl op hetzelfde moment veel elektriciteit geproduceerd kan worden door wind op zee of door Noorse waterkracht als de reservoirs daar overlopen. Lokale oplossingen zijn alleen nodig, en dan ook heel belangrijk, als het elektriciteitsnet tegen de grenzen loopt. Dan – en alleen dan – moet lokale productie of verbruik worden aangepast.

Ten tweede is het zorgwekkend dat het NPE een beeld schetst waarbij lokale oplossingen allerlei voordelen lijken te hebben, waar burgers van kunnen profiteren door te participeren. De schijn wordt gewekt dat burgers momenteel van allerlei voordelen verstoken blijven, voordelen die nu blijkbaar vooral in de zakken van de vermaledijde private energiebedrijven zouden verdwijnen. Dat beeld wordt verder versterkt omdat burgers met zon op dak flink kunnen verdienen. Dat die businesscase enkel is gebaseerd op saldering en op het ontwijken van de energiebelasting en dus ten laste komt van de rest van de maatschappij, wordt maar moeilijk begrepen. Lokale oplossingen, maar zeker niet alle lokale oplossingen, zijn nodig voor het maatschappelijk optimum.

Over de auteur

  • Paul Giesbertz

    Paul Giesbertz werkt als zelfstandig consultant op het gebied van elektriciteitsmarkten onder de naam TrinSights. Hij heeft meer dan 35 jaar ervaring in de elektriciteitssector vanuit diverse rollen (netbeheerder, marktpartij, toezichthouder, brancheorganisatie en consultant). Hij was intensief betrokken bij de liberalisering in Nederland maar speelde ook een actieve rol bij de ontwikkeling van Europese wet- […]

De discussie over het centrale en decentrale energiesysteem werd ook gevoerd tijdens het Energiepodium debat van afgelopen 4 maart. Maxine Tilij (directeur Strategie Energiesysteem van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) zei dat het belangrijk is om te sturen op een maatschappelijk optimum en dat daarbij zowel centrale als decentrale oplossingen nodig zijn. Ze zei dat de verhouding tussen die twee nog niet bekend is, maar dat op beide opties vol moet worden ingezet.

Dat er volop wordt ingezet op de centrale optie, of beter gezegd, de grootschalige optie, is duidelijk. 70 GW wind op zee in 2050 is een grootschalige doelstelling van ongekende omvang. En daar komt dan nog zo’n 3,5 GW tot 7 GW aan vermogen uit kerncentrales bij. Bij dat soort getallen is het wel begrijpelijk dat Kröger zich zorgen maakt over de decentrale, of beter gezegd, kleinschalige oplossingen die bij moeten dragen aan de transitie.

Energiecoöperaties kunnen uitstekende bijdrages leveren

Want dat ook die kleinschalige of lokale oplossingen nodig zijn, is duidelijk. Het is daarbij wel zaak om met beide benen op de grond te blijven staan en geen onrealistische vergezichten te schetsen van participerende en profiterende burgers. Het is ook zaak om die projecten te ondersteunen die daadwerkelijk bijdragen aan dat maatschappelijk optimum waar Tilij het over had. De twee concrete uitdagingen voor lokale oplossingen zijn de ontwikkeling van coöperatieve zonnedaken en de problematiek van congestie in de laagspanningsnetten. In beide uitdagingen kunnen lokale energiecoöperaties een uitstekende rol vervullen.

Bij zon op dak gaat het bijvoorbeeld om zonnedaken bij scholen, flats of panden van de gemeente waarbij ruimte is voor zo’n 50 à 100 panelen. Nuttige projecten die veel efficiënter zijn dan de tien panelen die op daken van huizen worden gerealiseerd. Toch zijn deze projecten veel minder rendabel voor de investeerder, omdat er meestal niet gesaldeerd kan worden en er ook niet of nauwelijks energiebelasting kan worden uitgespaard. Tegelijkertijd is de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE), die voor dit soort zonnedaken is bedoeld, vaak te mager omdat de kosten voor een project van 50 tot 100 daken relatief hoog zijn en de opbrengsten relatief laag, in vergelijking met grotere projecten. Het zijn dus projecten die alleen gerealiseerd zullen worden door enthousiaste en kundige lokale energiecoöperaties. Zij moeten dan wel financiële steun krijgen om quitte te kunnen spelen.

Bontenbal vraagt naar visie op Europese integratie van elektriciteitsmarkten

Kamerlid Bontenbal (CDA) diende op 27 februari Kamervragen in over de integratie van de Europese elektriciteitsmarkten. Hij refereerde aan een artikel van de denktank Bruegel waarin de auteurs constateren dat de Europese integratie van de elektriciteitsmarkten grote voordelen biedt. Zij stellen dat verdergaande integratie juist nu belangrijk is omdat er ongekend grote investeringen nodig zijn in elektriciteitsproductie en elektriciteitsnetten, maar dat het momentum voor verdere integratie juist lijkt af te zwakken. De auteurs vinden dat er een visie ontwikkeld moet worden omdat verdere marktintegratie substantiële politieke investeringen vergt en omdat regeringen te maken zullen krijgen met aanzienlijke verdelingseffecten binnen en tussen landen.

De auteurs van dit artikel hebben natuurlijk gelijk. De baten van koppeling van elektriciteitssystemen zijn welbekend, maar vaak niet zichtbaar. En ook in eerdere artikelen van Trilemma werd besproken dat verdergaande Europese integratie geen vanzelfsprekendheid is. In maart 2022 werd beschreven dat een Europees, overkoepelend supernet een interessante optie kan zijn, maar ook geconcludeerd dat de kans klein is dat deze optie binnen de huidige Europese kaders werkelijk wordt opgepakt. In enkele recente artikelen werd uitgelegd dat de laatste hervorming van de elektriciteitsmarkt weinig voorstelt, maar wel voor meer administratieve rompslomp zal gaan zorgen. En ten slotte werd vorige maand nog beschreven dat Nederland en zijn buurlanden wel in woord willen streven naar een gezamenlijke aanpak, maar dat als puntje bij paaltje komt elke lidstaat zijn eigen maatregelen neemt.

Het is afwachten hoe de vragen van Bontenbal beantwoord zullen worden, maar heel spannend zal het niet worden. Het ligt voor de hand dat de minister de strekking van het artikel zal onderschrijven en zal verwijzen naar het goede overleg in het Pentalateraal Forum en naar het goede werk dat TenneT en ACM in Brussel verrichten. Er kunnen in dat verband ook geen wonderen van de minister worden verwacht. De ontwikkeling van een visie die de auteurs bepleiten, zou idealiter door een sterke Europese Commissie moeten worden aangestuurd.

Toch is het nuttig dat Bontenbal met deze onschuldige Kamervragen dit belangrijke onderwerp weer even op de kaart zet. Want als het gaat om een succesvolle transitie die ook betaalbaar moeten blijven, worden de grote klappers, de miljardenbesparingen, behaald op het vlak van de Europese integratie. De verdere uitbouw van interconnecties of misschien een supernet, waarbij windluwtes op de Noordzee op een zo efficiënt mogelijke manier worden opgevangen door zonneparken in Spanje, windturbines in Polen of waterkracht in Noorwegen.

Niet centraal of decentraal, maar één elektriciteitssysteem

Een succesvolle transitie zal zeker een optelsom zijn van grootschalige oplossingen met Europese integratie en van kleinschalige oplossingen zoals PV op dak en het slim laden van elektrische auto’s. Dat de transitie geld gaat kosten is duidelijk. Het eerlijke verhaal aan de burgers is dan dat lokale participatie mogelijk en wenselijk is, maar het is geen middel om de transitie rechtvaardiger te maken.

Participatie en eigendom van elektriciteitsproductie door burgers moet ook geen doel op zich worden. “Decentraal waar het kan en centraal waar het moet” is een mooi adagium, als het gaat om overheidsbeleid, maar met een rechtvaardig energiesysteem heeft het niet veel van doen. De organisatie van het elektriciteitssysteem is eerder gebaseerd op het adagium “marktwerking waar het kan, en regulering waar het moet” en om vervolgens die marktwerking goed te laten werken door een gelijk speelveld te creëren.

Een rechtvaardige transitie wordt bereikt omdat de voordelen van grootschalige oplossingen en Europese integratie, evenals kleinschalige oplossingen, ten bate komen van alle burgers. Daar is niets ondemocratisch aan. En draagvlak voor de transitie ontstaat niet door burgerparticipatie te bevorderen in projecten die weinig aan het maatschappelijk optimum bijdragen, zeker niet als het leidt tot financiële voordeeltjes voor burgers (die toch al overtuigd zijn van de noodzaak van de energietransitie) ten koste van andere burgers.

Het artikel waar Bontenbal in zijn Kamervragen aan refereerde, heet ‘Unity in power, power in unity‘. Een goed gekozen titel. Decentrale en centrale elektriciteitssystemen bestaan niet. Het is één elektriciteitssysteem.

Voetnoten

¹ 100 jaar Centrale Den Haag, EON Benelux, 2008

Delen op sociale media