De energietransitie vereist dat we vooral vooruit kijken, naar de toekomst. Hoe kan het anders, beter? Soms kan het helpen juist een blik te werpen op de geschiedenis. Deze zomer duikt Energeia in de historie en diept enkele geschiedenissen op met een verrassend actueel tintje. Vandaag in deze zomerserie: de “eerste Amsterdamse windmolen voor elektriciteitsproductie en huisverlichting”.
Als jonge student aan de HTS haalde Chris Westra eind 1973 alle landelijke kranten. De oliecrisis was dat jaar losgebarsten en een zwaarmoedige premier Joop den Uyl sprak op televisie het land toe. De autoloze zondag zag het licht en benzine ging op de bon. “Dat betekent”, sprak Den Uyl, “dat voor het eerst sinds de oorlog een jonge generatie kennis zal maken met distributie en schaarste.”
Twee weken na de eerste autoloze zondag van 31 oktober 1973, organiseerde het bekende boegbeeld van de voormalige Provo-beweging en Amsterdamse gemeenteraadslid Roel van Duijn een persconferentie in het huis van Westra. “Hij wist wel hoe dat moest, mensen bij elkaar krijgen,” zegt Westra nu terugkijkend op die tijd. De partij waarvoor Van Duijn in de raad zat, Amsterdam-Kabouterstad, was in 1970 in de plaats gekomen van de bekendere Provo’s van eind jaren zestig. Ook Provo had in 1966 een zetel in de raad gewonnen, maar wilde geen instituut worden en hief zichzelf weer op. Kabouterstad was de opvolger en wederom was Van Duijn een van de leiders.
Een jaar eerder had Roel van Duijn aan Westra gevraagd: “Kan je niet een windmolen bouwen?”, vertelt Westra. Westra zat destijds op de HTS en was deel van de nieuwe, groeiende milieubeweging van die jaren. “Het ging met vallen en opstaan”, zegt Westra over de windmolen. “Ik heb zelf de houten rotorbladen geschaafd, moest ergens een generator zien te vinden en gebruikte autoaccu’s om de stroom op te slaan. Maar in ’72 stond de windmolen. In huis had ik het licht omgebouwd zodat het werkte op twaalf volt.” Het vermogen van de windmolen was 200 watt.
Een jaar daarna barstte dus de oliecrisis los en zag Van Duijn een kans. Hij had een energienota geschreven voor de stad en organiseerde een officiële opening van de windmolen aan de Spaarndammerdijk, onder de rook van de kolencentrale aan de Hemweg in het westelijk havengebied. Alle media, ook televisie, kwamen naar het huis van Westra. Ook aanwezig was ontwerper Luud Schimmelpenninck, die destijds naam maakte met het witkar-experiment – elektrische stadswagentjes die bewoners gratis zouden kunnen delen. “Hij wilde z’n witkar op windenergie laten rijden en dacht daarbij aan het ombouwen van de oude molen De Gooyer in Amsterdam-Oost”, zegt Westra.
“In een kille bries op de Spaarndammerdijk heeft een werkgroep van molenologen vrijdag officieel de ‘eerste Amsterdamse windmolen voor elektriciteitsproductie en huisverlichting’ in werking gesteld”, zo schreef de Volkskrant op 17 november 1973. “Dat gebeurde ter gelegenheid van de publicatie van de afscheidsnota over de energiecrisis die kabouter Roel van Duijn voor de Amsterdamse gemeenteraad heeft opgesteld. Daarin bepleit hij de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen, waarvan windkracht er één is.”
Sociaal-democratische dagblad Het Vrije Volk publiceerde op 8 december een interview met Roel van Duijn naar aanleiding van zijn energienota en het evenement bij de windmolen. Een van de vragen was hoe lang het zou duren om over te schakelen op windenergie: “Het zal tijdrovend zijn. Maar als we er met dezelfde energie aan gaan werken als aan het produceren van plastic bekertjes, zouden we voor wat de huisverlichting betreft over vijf jaar met windkracht toekunnen. Als we de laatste vijfentwintig jaar niet zo in de roes van goedkope kernenergie hadden geleefd, hadden zon en wind al onze voornaamste energiebronnen kunnen zijn.”
“Alternatieve energie”, was de benaming die meerdere kranten in 1973 gaven aan de stroom die de windmolen opwekte. Een alternatief voor de stroom uit een conventionele, fossiele centrale als de Hemweg op een steenworp afstand van het huis van Westra. De Hemweg was deels kolengestookt (eenheden 1-4 uit de jaren vijftig) en deels gas of olie, namelijk eenheden 5 en 6 die in de jaren zestig waren gebouwd. Fossiele energie had een einde gemaakt aan de klassieke Hollandse windmolen, en nu oriënteerden kabouters en provo’s zich opnieuw op wind.
Herhaling van zetten
“De geschiedenis herhaalt zich”, zegt Westra, wijzend op de oorlog in Oekraïne en de afhankelijkheid van Russisch gas. “Toen ging het om olie, nu gaat het om gas. Maar de kern blijft hetzelfde: onafhankelijk worden van het buitenland.”
“Na de oliecrisis van 1973 vlogen energieprijzen de lucht in en had iedereen last van energiearmoede, al werd het niet zo genoemd”, vervolgt Westra. “Veel mensen woonden in huurhuizen en hadden blokverwarming. Ze hadden geen invloed op hun eigen energieverbruik. Het was een vergeten groep, die bewoners.”
Als hoofdonderzoeker energie ging Westra na zijn studie eind jaren zeventig aan de slag bij Interfacultaire Vakgroep Milieukunde aan de Universiteit van Amsterdam. “We rekenden uit hoe we bij renovatie de huurkosten naar beneden konden brengen door bijvoorbeeld isolatie. Waarin konden we een gulden het beste investeren voor zoveel mogelijk besparing?”
“Nieuwe energie”, dat wil zeggen wind- en zonne-energie, was naast duurzaam bouwen een tweede focus van de vakgroep waar Westra aan de slag ging. Voor Westra werd wind een levenslange carrière. Het leek aanvankelijk vaart te krijgen. Zijn eerste ervaringen zette hij in 1980 te boek in ‘Windwerkboek. Wat mogelijk is met windenergie.’ In twee dagen was de eerste oplage van 3.000 exemplaren uitverkocht. In drie jaar tijd gingen er uiteindelijk 35.000 exemplaren over de toonbank.
Chris Westra
Westra is inmiddels vijftig jaar actief in de sector windenergie. Enkele van de vele functies die hij heeft vervuld zijn:
• 1978-1997 Hoofdonderzoeker energie, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Universiteit van A’dam.
• 1997-2011 Senior consultant, Energieonderzoek Centrum Nederland.
• 2004-2022 General manager, We@Sea (expertisecentrum offshore windenergie).
• 2011-nu Adviseur offshore windenergie, Chris Westra Consulting.
Onderzoeksprogramma
Ook op hoger niveau, in Den Haag, kwam er aandacht. Zo werd in 1975 het Nationaal Onderzoeksprogramma Windenergie (NOW) opgetuigd. Maar de ontwikkeling van windenergie begon vanaf nul dus de stappen waren klein. “Er was een wijkje in Camperduin in Noord-Holland waar mensen samen kinderen wilden opvoeden, groenten verbouwen en ook energie wilden opwekken met windmolens. ECN [Energieonderzoek Centrum Nederland, nu TNO, red.] in het naburige Petten raakte betrokken, net als PEN [Provinciaal Elektriciteitsbedrijf Noord-Holland, red.]. Geld was beschikbaar via het nationaal onderzoeksprogramma. Zo kwamen er uiteindelijk twee windturbines van Lagerwey van 25 kW, die 26 woningen van stroom voorzagen.”
Scepsis was een belangrijke vijand, zo bleek. “In de buurt was ook een gasput van, destijds, Amoco. Zoals die man van Amoco een keer tegen me zei: wij pompen in twee minuten net zoveel energie op als waar jij een jaar over doet.” Ook onbekendheid met het idee speelde het project parten. “Op een gegeven moment werd er natuurlijk een rapportage opgesteld, maar het belangrijkste resultaat van dit project stond niet in het rapport”, zegt Westra. “Als bewoners namelijk PEN belden om te vertellen dat de turbines het niet deden, dan zei iemand bij PEN: maar wij hebben helemaal geen windmolens.”
Scepsis
Scepsis over windenergie is taai. Aanvankelijk bouwde Nederland een industrie van windturbineproducenten op, maar door gebrek aan steun en opdrachten in Nederland ging met name de industrie in Denemarken (Vestas) en Duitsland (Siemens) met de grote opdrachten en het internationale succes aan de haal.
Wind op zee in 270 pagina’s
Afgelopen jaar heeft Chris Westra de ontwikkeling van windenergie op zee de afgelopen decennia op een rij gezet in het boek ‘Zet ze maar op zee’, uitgegeven in eigen beheer. Het bevat uitgebreide foto’s en tekeningen als het gaat om de technische aspecten van de ontwikkeling van wind op zee, en alle belangrijke windparken wereldwijd passeren de revue. De Nederlandse parken worden in groter detail besproken, tot en met de aanbesteding van windpark Hollandse Kust (noord) in 2020.
Wind op zee kende een zelfde verhaal. “Toen duidelijk werd dat wind op land veel ruimte vereist, werd al in het Nationaal Onderzoeksprogramma Windenergie gekeken naar wind op zee, maar techneuten zeiden: dat wordt te duur. Dat kwam vooral doordat men nog geen beeld had van de huidige grote molens met vermogens van meer dan 15 MW en van speciaal ontworpen fundaties. Denemarken heeft duidelijk gemaakt dat er wel degelijk muziek zit in wind op zee.”
Dit leidde uiteindelijk begin deze eeuw tot een ambitieus programma voor wind op zee. In 2020 zou er 6 GW wind op zee moeten staan, zo bepaalde het tweede kabinet van christendemocraat Jan Peter Balkenende (een coalitie van CDA, VVD & D66) in de Nota Ruimte van 2004. “Realisatie van deze windturbineparken tot een totaal vermogen van 6.000 MW in de EEZ, geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang”, stelt de toenmalige Nota.
“Er was destijds een drang om Nederland neer te zetten als kennisland voor de offshore industrie”, zegt Westra gevraagd naar de steun voor wind op zee onder Balkenende. “Dat was ook nog zo onder Jacqueline Cramer”, vult hij aan, verwijzend naar de PVDA-minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het vierde en laatste kabinet Balkenende (2007-2010; CDA, PVDA & CU). “Als het ging om windenergie heeft ze niet tegengewerkt.” In 2009 nog diende Westra een plan in voor een energie-eiland en “ze ontvingen me met open armen”. Geld kwam van het ministerie van Economische Zaken. “[Minister] Maria van der Hoeven zei: hier is geld om het te onderzoeken.” Maar voordat er iets van de grond kwam verdween het kabinet.
Het enthousiasme verdween met de komst van Mark Rutte als premier in 2010, befaamd om zijn uitspraak dat windturbines draaien op subsidie, niet op wind. Uiteindelijk zou er in 2020 slechts 2,5 GW aan wind op zee zijn gerealiseerd. Inmiddels is bij Rutte de knop ook om want het huidige, vierde kabinet van deze premier werkt nu hard aan 21 GW wind op zee rond 2030.
“Nog zo kort geleden als 2015”, vertelt Westra, “zei een directeur van Tata Steel tegen me: we moeten maar zien of het wat wordt met windenergie.” Nu is ook Tata Steel om. Het bedrijf heeft nu plannen om het productieproces te vergroenen met groene waterstof die wordt geproduceerd door windturbines. “Anno 2022 is windenergie veilig, betaalbaar, snel te bouwen en in combinatie met de productie van waterstof, overal in de wereld eindeloos toepasbaar”, concludeert Westra.