De Nederlandse staat mag maximaal vijf getuigen horen over de vraag of er voldoende reserves worden opgebouwd om de ontmantelingskosten van kerncentrale Dodewaard te dragen. Dat heeft de rechtbank Gelderland bepaald. Ook plaatst de staat vraagtekens bij de honderden miljoenen dividend die zijn uitgekeerd aan de aandeelhouders (Engie, EPZ, Nuon en Uniper) van het moederbedrijf van de eigenaar van de voormalige kerncentrale, het bedrijf Nea. De communicatie tussen de staat enerzijds en Nea en dochterbedrijf GKN anderszijds blijkt ernstig gefrustreerd.
In november vorig jaar heeft de staat een verzoekschrift aan de rechtbank uitgedaan om getuigen te mogen verhoren. De staat wil dit, om helder te krijgen of er voldoende financiële slagkracht wordt opgebouwd om over iets minder dan dertig jaar te kunnen beginnen met de ontmanteling van de uit gebruik genomen kerncentrale. Daar wordt namelijk ernstig aan getwijfeld, en volgens de staat lukt het niet om van de betrokken bedrijven voldoende zekerheid te krijgen.
Veilig ingesloten
In 1997 staakte kerncentrale Dodewaard zijn werkzaamheden na 28 jaar elektriciteitsproductie. In 2005 werd de centrale ‘veilig ingesloten’, om na een wachttijd van veertig jaar in 2045 met de ontmanteling te kunnen beginnen. Deze wachttijd heeft geen technische oorsprong, maar een financiële: de tijd wordt gebruikt om voldoende financiële middelen te vergaren om de ontmanteling te betalen.
Het bedrijf dat daarvoor verantwoordelijk is, is GKN -voluit: Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland. GKN is een dochter van de vennootschap Nederland Elektriciteit Administratiekantoor (Nea). Nea werd in 2001 opgericht om de lopende zaken af te handelen na opheffing van de Sep, het samenwerkingsverband van de vier Nederlandse elektriciteitsproductiebedrijven. Die vier bedrijven, die vandaag de dag bekend staan als Engie, EPZ, Nuon en Uniper, zijn nog steeds aandeelhouder van Nea.
In 2001 was het idee dat GKN door Nea overgedragen zou worden aan de staat of aan een door de staat aan te wijzen entiteit -het meest voor de hand liggend was Covra, het Nederlandse opslagpunt voor radioactief afval. Die overdracht heeft echter nooit plaatsgevonden, maar wordt nog jaarlijks door Nea in zijn jaarverslag opgenomen als openstaande activiteit.
Geen goedkeuring
Sinds 2011 kent de Kernenergiewet de bepaling dat een eigenaar van een kerncentrale elke vijf jaar moet kunnen aantonen dat hij over genoeg geld beschikt om de kosten voor de uiteindelijke ontmanteling van de centrale te dragen. Het rijk toetst deze financiële zekerstelling. In april 2015 hebben de ministers van Financiën en Economische Zaken aan GKN goedkeuring van de plannen onthouden, waarna ook de Tweede Kamer geïnformeerd werd: “Het is onwaarschijnlijk dat GKN op eigen kracht de ontmanteling van de kerncentrale kan betalen”, schreef EZ-minister Henk Kamp (VVD) de Tweede Kamer.
GKN maakte bezwaar bij de Raad van State, dat werd afgewezen. Ondertussen probeerden de betrokken ministers (naast Kamp zijn dat Financiën-minister Jeroen Dijsselbloem en minister van Infrastructuur & Milieu Melanie Schultz van Haegen) in de loop van 2016 de vier energiebedrijven zover te krijgen te erkennen dat zij verplicht zijn eventuele tekorten bij GKN aan te vullen. De bedrijven weigeren dit, net als GKN-moeder Nea. Er werd door Nea en GKN wel meegewerkt aan een feitenonderzoek, maar volgens minister Schultz onvoldoende. Dat leidde in november 2016 tot de vraag aan de rechten getuigen te mogen horen.
Die vraag zorgde voor verbazing bij GKN en het moederbedrijf, vertelde Nea-directeur Gerrit-Jan Geertsema in november aan Energeia. Het bedrijf gaat er vol van uit in 2045 geheel zelfstandig in staat te zijn de ontmanteling te kunnen bekostigen. In het najaar van 2016 heeft GKN een nieuwe aanvraag voor de goedkeuring van de financiële zekerheidsstelling gedaan, gebaseerd op een ontmantelingsplan dat in september 2016 is goedgekeurd door het rijk. In de nieuwe aanvraag zijn extra kapitaalstortingen opgenomen, vertelde Geertsema, als tegemoetkoming aan één van de bezwaren tegen het eerder afgewezen plan.
Financiële en juridische verhouding
Onduidelijk is of de ministers nog niet tevreden zijn over de nieuwe financiële zekerheidsstelling of dat ze er gewoon niet naar hebben gekeken, maar duidelijk is wel dat de wens een getuigenverhoor te houden nog overeind staat. Afgelopen 6 maart betoogden de juridische vertegenwoordigers van de staat dat het horen van getuigen de enige manier is om voldoende inzicht te krijgen over de vorming van een financiële voorziening voor de ontmantelingskosten van Dodewaard. Bovendien wil de staat meer inzicht in de financiële en juridische verhouding tussen GKN, Nea en de vier energiebedrijven.
De staat is namelijk van mening dat GKN, Nea en de energiebedrijven bezig zijn alle juridische en financiële banden door te snijden die tussen de drie bestaan. Dat is relevant, omdat de staat van mening is dat wanneer GKN in 2045 financieel in gebreke blijft, Nea en de vier bedrijven verplicht zijn het gat te vullen. Tegenover de rechter verzette GKN zich hiertegen, en stelde dat zowel Nea als Engie, EPZ, Nuon en Uniper niet verplicht zijn de ontmantelingskosten voor GKN te vergoeden en dat ook nooit zijn geweest. Opmerkelijk: in november stelde Nea-directeur Geertsema tegenover Energeia dat Nea wél aansprakelijk is voor de ontmanteling van Dodewaard, en dat het bedrijf deze aansprakelijkheid ook nooit heeft geweigerd.
Getuige de beschikking van de rechtbank Gelderland over het verzoekschrift voor een getuigenverhoor, fronst de staat de wenkbrauwen over de dividenduitkeringen die Nea aan zijn aandeelhouders (Engie, EPZ, Nuon en Uniper) heeft gedaan: er zou voor honderden miljoenen meer dividend zijn uitgekeerd dan waar de winst toe optelde. Dat zou nooit hebben gekund als Nea verplicht zou zijn om rekening te houden met het risico dat het bedrijf een aanzienlijk deel van de ontmantelingskosten zou moeten dragen. Daarom wil de staat via een bodemprocedure door een rechter laten vaststellen dat Nea en de energiebedrijven inderdaad de eventuele tekorten van GKN moeten aanvullen. Het getuigenverhoor dat uiterlijk in september van dit jaar moet plaatshebben, kan gezien worden als een opmaat naar zo’n bodemprocedure.
Dividend
Over de jaren 2002 tot en met 2009 zijn inderdaad omvangrijke dividenduitkeringen gedaan door Nea aan de aandeelhouders, blijkt uit de jaarverslagen. Over die jaren is €936 mln aan dividend uitgekeerd, terwijl de cumulatieve winst over die jaren uitkomt op ruim €79 mln. Het verschil is ruim €850 mln. Dit bedrag is volledig ten laste gekomen van de liquiditeiten van Nea. In 2001 had Nea bijna €1,8 mrd aan liquide middelen, in 2010 was hier volgens het door PWC goedgekeurde jaarverslag nog €63 mln van over.
Het vermogen van Nea werd in 2001 gevormd door de nalatenschap van de Samenwerkende Elektriciteitsproducenten Sep. In de loop van 2001 werd bovendien de landelijk hoogspanningsnetbeheerder Tennet door de staat van Sep-opvolger Nea overgenomen voor het bruto bedrag van ƒ2,55 mrd (bijna €1,26 mrd). Over het jaar 2001 -en dus niet in bovenstaande sommen meegenomen- werd vervolgens ook al €625 mln aan dividend uitgekeerd aan Engie, EPZ, Nuon en Uniper.
Oude verplichtingen
Dat niet het hele bedrag als soort superdividend werd uitgekeerd had te maken met afspraken die onder leiding van de commissie Herkströter waren gemaakt met de vier bedrijven aangaande de liberalisering. De geprivatiseerde bedrijven moesten enkele oude verplichtingen tot een goed einde brengen, zoals de ontmanteling van de kerncentrale maar bijvoorbeeld ook de aanleg van de Nordned-kabel, een project dat later alsnog is overgedragen aan Tennet. Ook de verkoop van de Buggenumse kolenvergasser Demkolec aan Nuon viel onder die verplichtingen.
De staat mag nu vijf getuigen noemen die zullen worden gehoord over de vorming van een ontmantelingsfonds bij GKN, maar ook over het dividendbeleid van GKN en Nea en over de juridische en financiële verhoudingen tussen deze twee bedrijven en de aandeelhouders. De verhoren zullen vóór oktober 2017 plaatshebben.
GKN en Nea bestuderen de uitspraak van de rechtbank Gelderland en willen om die reden niet inhoudelijk reageren. Het ministerie van I&M heeft niet geantwoord op de vraag welke getuigen het wil oproepen. De vijf namen moeten 16 mei bij de rechtbank bekend zijn.