Het kabinet wil meer doen om energiegemeenschappen te ondersteunen. Dat schrijft minister van Klimaat en Groene Groei Sophie Hermans (VVD) maandag in een brief aan de Tweede Kamer. De minister wil onder meer zorgen voor ondersteuning aan energiegemeenschappen bij hun professionalisering en bij het doen van aanbestedingen.

Hermans stuurde de brief in reactie op een motie van Kamerlid Joris Thijssen (GroenLinks-PvdA). Die riep het kabinet vorig jaar juni op om met een visie te komen op de rol van energiecoöperaties in het energiesysteem van de toekomst. Ook is er de nieuwe Energiewet, die de categorie “energiegemeenschappen” als organisatievorm introduceert in Nederland en op 1 januari 2026 in werking treedt (zie kader).
Gemeenschap of coöperatie?
De organisatievorm “energiegemeenschap” is nieuw in Nederland en komt uit het Europees recht, dat de vorm in 2018 introduceerde met de hernieuwbare energierichtlijn (RED II). In Nederland spreekt men op dit gebied meestal van energiecoöperaties, maar de twee begrippen zijn niet hetzelfde. Zo kan een energiegemeenschap als rechtsvorm ook voor een VOF, BV of NV kiezen. Tegelijkertijd zijn niet alle bestaande energiecoöperaties per definitie energiegemeenschappen.
Onder de nieuwe wet moeten organisaties aan een paar voorwaarden voldoen om als energiegemeenschap te worden gezien:
- Ze moeten als hoofddoel hebben om “milieuvoordelen, economische voordelen en/of sociale voordelen“ te bieden aan hun deelnemers;
- Ze mogen niet gericht zijn op het maken van winst;
- Deelname aan het initiatief moet open en vrijwillig zijn, en deelnemers moeten vrij zijn om uit het initiatief te stappen;
- De zeggenschap over het initiatief moet liggen bij de leden, die “natuurlijke personen, micro- of kleine ondernemingen, of gemeenten, provincies of waterschappen zijn“. Als het initiatief hernieuwbare energieprojecten of warmteprojecten ontwikkelt, mag de zeggenschap ook bij middelgrote bedrijven liggen.
Lokale initiatieven zoals energiegemeenschappen zijn “onmisbaar” in de energietransitie , schrijft Hermans in haar brief. Volgens de minister dragen ze bij aan het maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie en aan een weerbare samenleving. Volgens de laatste Lokale Energie Monitor waren er in 2024 meer dan 700 energiecoöperaties in Nederland, met in totaal zo’n 139.000 leden. Dat ledenaantal neemt volgens de minister jaarlijks met zo’n 10.000 toe.
Niet realistisch
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat deze lokale energie-initiatieven regelmatig tegen problemen aanlopen. Zo berekende onderzoeksbureau CE Delft begin 2024 dat energiegemeenschappen “in het meest optimistische scenario” tegen 2050 meer dan de helft van het totale vermogen van windenergie op land zouden kunnen leveren, 20% van het vermogen van zonne-energie, en 25% van de warmtelevering. Anderhalf jaar later constateert Hermans dat die scenario’s “vanwege de huidige marktomstandigheden en de uitdagingen om geschikte ontwikkellocaties te vinden” voorlopig niet realistisch zijn.
Ook ziet het kabinet dat energiegemeenschappen die grotendeels afhankelijk zijn van één vorm van opwek, bijvoorbeeld alleen windprojecten, “kwetsbaar zijn voor prijsfluctuaties en verstoringen”.
Daarom wil het kabinet inzetten op het versterken van energiegemeenschappen, schrijft Hermans. Daarbij stelt ze drie kerndoelen: ten eerste wil de minister de positie van energiegemeenschappen versterken “als speler in de energietransitie, naast overheden en marktpartijen”; daarnaast wil ze stimuleren dat energiegemeenschappen een zo breed en divers mogelijke groep mensen bereiken. Tot slot wil Hermans energiegemeenschappen helpen de stap te zetten naar een professionele organisatie door het “faciliterend kader” te versterken. In de bijlage bij de brief kondigt Hermans dertien maatregelen aan, die aan het halen van die doelen moeten bijdragen.
Onderzoeken
In zeven gevallen gaat het om een onderzoek. Zo wil Hermans de komende twee jaar laten onderzoeken waarom burgers en ondernemers zich al dan niet aansluiten bij een energiegemeenschap; wat de “succesfactoren en belemmeringen” zijn om het streven van 50% lokaal eigendom te behalen; welke belemmeringen warmtegemeenschappen ervaren, en hoe warmtegemeenschappen kunnen aansluiten bij een garantieregeling voor warmtenetten.
Ook wil de minister te weten komen welke rol een “faciliterende partij” zou kunnen spelen die energiegemeenschappen ondersteunt bij het lokaal afstemmen van vraag en aanbod. Ze wil laten “verkennen” wat de toegevoegde waarde is van “opbouwwerkers” – mensen die buurten op lokaal niveau helpen om hun eigen energie-initiatieven op te zetten. En tot slot wil Hermans de mogelijkheden verkennen om het Local4Local-programma voort te zetten: een door het Rijk gesubsidieerd project waarbij op 30 plekken experimenten lopen om energievraag en -aanbod in de gebouwde omgeving “lokaal af te stemmen”.
Naast deze zeven onderzoeken, wil Hermans ook gaan zorgen voor “versterking van provinciale en regionale koepels”, die energiegemeenschappen kunnen helpen bij het opbouwen van een “robuuste organisatie”. Die koepels moeten de energiegemeenschappen ook gaan ondersteunen bij aanbestedingen en “leerkringen” faciliteren, waarbinnen energiegemeenschappen kennis en ervaring kunnen uitwisselen over het bereiken van hun doelgroepen. Ook wil de minister “gesprekken faciliteren” tussen energiegemeenschappen en andere partijen, om te komen tot “onderling vertrouwen en samenwerkingsafspraken”.
Energiehuizen
Deze meer concrete stappen moeten volgens Hermans plaats gaan vinden tussen 2026 en 2028 – waarmee ze de uitvoering ervan dus laat aan een volgend kabinet. Op kortere termijn wil het kabinet vanaf komend jaar borgen dat de nieuw vorm te geven “energiehuizen” goed samen gaan werken met de energiegemeenschappen. Die energiehuizen moeten lokale “eenloketsystemen” worden, waarin energiefixers, energiecoaches en energieloketten verenigd zijn. Vorige maand maakte het kabinet bekend €106,7 mln uit te trekken voor dit soort energieloketten.
Ook schrijft Hermans gelijk stemrecht binnen energiegemeenschappen te zullen borgen, door dit als voorwaarde te stellen bij het verstrekken van subsidies aan deze gemeenschappen. Deze eis geldt evenwel al jaren binnen de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE), waarmee het Rijk op dit moment energiegemeenschappen stimuleert.
Geen herziening
Die brief van Hermans omvat dan ook “geen herziening van het beleid”, zegt een woordvoerder van het ministerie voor Klimaat en Groene Groei. “Meer een duiding van energiegemeenschappen binnen het energiesysteem. Het kabinet geeft aan hoe zij de rol van energiegemeenschappen ziet in het bredere systeem (op maatschappelijk en technisch gebied), waar ze kansen en uitdagingen ziet en welke randvoorwaarden hieraan verbonden zijn.”
Siward Zomer, voorzitter van koepelorganisatie Energie Samen, toont zich tevreden over de brief van de minister. “Deze brief ademt aan alle kanten vertrouwen en daadkracht van het Rijk dat lokale energiecoöperaties onmisbare partners zijn om de energietransitie mee uit te voeren”, zegt hij in een eerste reactie. “De erkenning […] door de Nederlandse overheid en het vertrouwen dat wij als partner nu krijgen om onze doelen verder te realiseren, is een zeer groot compliment voor de hele sector. Wij zijn klaar voor deze nieuwe rol.”
Ook Suzanne Kröger, die namens GroenLinks-PvdA in de Tweede Kamer al langer pleit voor de rol van energiegemeenschappen en hierover ook een opiniestuk voor Energeia schreef, verwelkomt de brief van Hermans. “Schone, betaalbare stroom in handen van de gemeenschap is goed voor het klimaat en goed voor het draagvlak”, laat ze desgevraagd weten. “In reactie op onze initiatiefnota ligt er nu eindelijk een visie op de cruciale rol die energiegemeenschappen kunnen spelen.” Volgens Kröger is het nu zaak “dat we energiegemeenschappen ook alle wind mee geven”. “De grote opgave waar we voor staan krijgen we alleen geklaard als overheid en burgercollectieven samen werken.”