Direct naar inhoud

Over de klimaatzaak en de emissies van broeikasgassen door olie- en gasbedrijven

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 14 juni 2021

Dit artikel beoogt een kort overzicht te geven van de emissies van broeikasgassen door olie- en gasbedrijven: wat houden deze emissies in, hoe worden ze gerapporteerd, wat kunnen bedrijven eraan doen en wat zijn de gevolgen van het recente vonnis in de klimaatzaak voor deze emissies.

Jilles van den Beukel. (Foto: JVDB)

Wat houden de emissies in?

Iedereen is zich er wel van bewust dat bij de verbranding van fossiele brandstoffen CO₂ vrijkomt. Naast de emissies bij het verbruik van olie en gas zijn er echter ook de additionele emissies van broeikasgassen die vrijkomen bij de productie, verwerking en raffinage van olie of gas. Deze additionele emissies voegen tot 50% toe aan de emissies bij verbruik. Terwijl de emissies bij het verbruik van olie of gas relatief constant zijn, is er een grote variatie in additionele emissies.

Voor olie hangen de additionele emissies samen met een aantal factoren. De productie van zware olie vindt veelal plaats door grote hoeveelheden stoom in een reservoir te injecteren. De raffinage van olie vergt energie (de raffinaderijen bij Rotterdam behoren tot de grootste uitstoters van broeikasgassen in Nederland) en hier speelt mee dat de raffinage van zware olie veel meer energie vergt dan die van lichte olie. Gas dat met olie wordt mee geproduceerd, wordt soms afgefakkeld omdat er geen lokale markt is en men niet bereid is te investeren in infrastructuur om dit gas te exporteren.

De gebieden in onderstaande figuur van Stanford met een hoge additionele carbon footprint zijn óf gebieden met zware olieproductie (bijvoorbeeld Canada en Venezuela) óf gebieden waar veel met olie mee geproduceerd gas wordt afgefakkeld (bijvoorbeeld Algerije en Iran).

Additionele carbon footprint (hier uitgedrukt als CI, Carbon Intensity; in gram CO₂-equivalent per megajoule) van productie en transport van olie (exclusief raffinage). (Bron: Standford)

Voor gas spelen andere factoren een rol. Additionele emissies worden hier vooral veroorzaakt door methaanlekkages die zowel bij de productie als het transport kunnen optreden. Daarnaast kost het transporteren van gas over grote afstanden, in tegenstelling tot het transport van olie, relatief veel energie. Zowel het vloeibaar maken van gas voor transport per schip als het transporteren van gas per pijpleiding vanuit Rusland naar Europa voegt -orde van grootte- 10% toe aan de emissies bij het verbruik van gas. De additionele emissies door methaanlekkages worden omgerekend naar de equivalente CO₂-emissies (waarbij de tijdschaal waarop dit gebeurt van belang is).

De variatie in additionele emissies voor gas zijn zo mogelijk nog groter dan die voor olie. Voor Nederland zijn de additionele emissies van in het Noordzeegebied geproduceerd gas ruwweg een factor vijf tot tien kleiner dan die van LNG of geïmporteerd gas uit Rusland.

Additionele emissies voor gas verbruikt in het VK. LNG staat hier voor LNG uit Qatar. Shale gas (schaliegas) geeft alleen additionele emissies voor de productie en bevat niet eventuele additionele emissies gerelateerd aan het transport als LNG. Gas bij verbranding geeft 56 gram CO₂-equivalent per MJ.

Net zoals er grote verschillen zijn tussen gebieden, zijn er ook grote verschillen tussen bedrijven qua additionele emissies. In de westerse wereld hebben de IOC’s (International Oil Companies, zoals Shell) een betere trackrecord dan kleinere, veelal niet beursgenoteerde bedrijven. Kleinere private oliebedrijven fakkelen in Texas bij de productie van schalieolie gemiddeld zes keer zo veel gas af als de grote beursgenoteerde bedrijven. De grootste methaanuitstoters in Texas zijn niet bedrijven als ExxonMobil of Chevron, maar Hilcorp, Terra Energy Partners, Flywheel Energy, Blackbeard Operating en Scout Energy; allemaal niet aan de beurs genoteerde bedrijven die veelal door een schare van private equity funds worden gefinancierd. In Nederland ligt de situatie overigens heel anders en is de trackrecord van dergelijke bedrijven zeker niet slechter dan die van de IOC’s.

Onder de NOC’s (National Oil Companies) zijn er grote verschillen tussen een bedrijf als Saudi Aramco (dat qua additionele emissies zeker niet onderdoet voor de IOC’s) en de NOC’s in landen als Irak of Iran waar onder veel moeilijker omstandigheden moet worden gewerkt.

Wat kunnen bedrijven doen aan hun additionele emissies?

Er is een veelvoud aan maatregelen mogelijk om additionele emissies omlaag te brengen. Voor gas is dit met name het onder controle brengen van methaanlekkages. Als men wereldwijd hier met de standaard zou opereren waarmee in het Noordzeegebied wordt gewerkt, zou dat methaanemissies met ruwweg een factor vijf à tien verminderen. De grote hoeveelheden gas die nu worden verbruikt om gas vloeibaar te maken (en het als LNG te vervoeren) zouden kunnen worden vervangen door groene stroom.

Voor olie zou het helpen als er minder investeringen naar zware olievelden gaan en meer naar velden met lichte olie. Voor bestaande zware olievelden zou men de energie voor stoominjectie ook uit zonne-energie kunnen halen (zoals Shell doet in Oman) en zou men platforms kunnen elektrificeren. Wereldwijd is er een grotere scope om additionele emissies bij gas snel terug te dringen dan bij olie.

Op al deze gebieden is de trend dat westerse bedrijven, en met name de IOC’s, voorloper zijn; simpelweg omdat zij al langere tijd werken met hogere interne CO₂-prijzen. IOC’s hebben op grote schaal assets in Canadese oliezanden verkocht. Voor Shell liggen naar mijn inschatting de additionele emissies voor gas op ongeveer een derde van het wereldwijde gemiddelde; voor olie op ongeveer de helft. Daarbij kunnen zowel hogere technische standaarden van IOC’s een rol spelen, als een grotere druk van investeerders en overheden in de gebieden waar zij werken.

De boekhouding van emissies voor een olie- en gasbedrijf

Bij emissies van broeikasgassen wordt er onderscheid gemaakt tussen scope 1-, 2- en 3-emissies. Scope 1-emissies zijn de emissies die het gevolg zijn van de activiteiten van het bedrijf zelf, onder de directe controle van de eigen organisatie. Scope 2 zijn de emissies van toeleveranciers van energie (elektriciteit, stoom, warmte en koeling). Scope 3 zijn alle indirecte emissies, met name die als gevolg van de consumptie van de producten van het bedrijf door klanten.

Voor olie- en gasmaatschappijen zijn de scope 3-emissies het grootst aangezien er zoveel broeikasgassen vrijkomen bij het verbruik van hun producten. De emissies bij het verbruik van hun producten zijn niet hetzelfde als hun scope 3-emissies (dit wordt wel vaak aangenomen), maar zijn wel verreweg de grootste component van deze emissies.

Aangezien olie- en gasbedrijven vaak zelf zorgen voor de energie die ze gebruiken, zijn de scope 2-emissies voor deze bedrijven relatief klein (en meestal veel kleiner dan de scope 1-emissies).

Van alle methaanemissies (inclusief lekkages) komt, naar mijn inschatting, slechts een beperkt deel terecht in de officiële boekhouding van emissies. De daadwerkelijke, ongeplande en ongewilde, lekkages zijn ook relatief onzeker.

De onderstaande tabel laat de gerapporteerde emissies van Shell voor 2019 zien. Duidelijk is dat voor Shell, zoals verwacht, de scope 3-emissies verreweg het grootste deel vormen van de totale emissies. Niet alle scope 3-emissies zitten aan de verkoopkant; een gedeelte zit aan de aankoopkant. Een additionele complicatie is dat Shell, net als de andere IOC’s, veel meer olieproducten verkoopt dan dat het zelf olie produceert (door olie op de markt in te kopen). Daarnaast is er, bij de eigen productie, verschil tussen de productie waar het bedrijf operator is (en een grotere zeggenschap heeft) en waar het bedrijf een non-operating partner is (en een kleinere zeggenschap heeft).

Olie en gas wordt vrijwel altijd geproduceerd in een joint venture waarin verscheidene bedrijven deelnemen. Ook waar Shell operator is heeft het vaak niet een percentage van 50% of meer in een joint venture, benodigd om zonder steun van een deel van de partners, het beleid te bepalen.

Sla ingesloten LocalFocus-inhoud over
Ingesloten LocalFocus-inhoud overgeslagen

Het vonnis

De rechtbank in Den Haag deed op 26 mei uitspraak in de zaak Milieudefensie versus Shell. De rechter verplicht Shell tot een wereldwijde, netto vermindering van de CO₂-uitstoot van 45% eind 2030 (ten opzichte van 2019). Dit exacte percentage geldt voor de scope 1-emissies (“resultaatsverplichting”). Voor de scope 2- en scope 3-emissies wordt eenzelfde percentage genoemd maar hier wordt het omschreven als een zware inspanningsverplichting.

Het vonnis geldt voor de wereldwijde activiteiten van Shell (de enige uitzondering die wordt gemaakt is voor emissies die onder het Europese emissiehandelssysteem EU ETS vallen). De rechtbank heeft bepaald dat Shell moet beginnen met toe te werken naar de opgelegde verminderingen van de CO₂-uitstoot en dat het bedrijf niet een hoger beroep kan afwachten. Over sancties bij niet uitvoeren van het vonnis wordt niet gesproken. Ook wordt niet nader omschreven wat een zware inspanningsverplichting inhoudt.

Een aantal opvallende, niet beargumenteerde keuzes

Er wordt uitsluitend gekeken naar CO₂-emissies en niet naar de emissies van methaan (veelal uitgedrukt in de equivalente CO₂-emissies). Voor veel gasbedrijven geven methaanemissies (al dan niet in de vorm van lekkages) een grotere bijdrage aan de additionele (niet aan de consumptie van gas gerelateerde) emissies van broeikasgassen dan CO₂-emissies. Voor Shell is dat overigens niet het geval.

Het uitgangspunt voor de rechter is het beperken van de opwarming tot 1,5°C. Parijs stelt weliswaar “well below 2 degrees” maar bevat geen harde eis tot 1,5°C. Dat heeft grote gevolgen voor de opgelegde reductie in CO₂-emissies. Het resterende carbon budget voor scenario’s waarbij de opwarming tot 1,8°C wordt beperkt, zoals het IEA SDS (Sustainable Development Scenario) of het Shell Sky scenario, is ongeveer twee keer zo groot als dat bij 1,5°C-scenario’s (en de noodzakelijke reductie in de emissies van broeikasgassen in 2030 ongeveer twee keer zo klein).

Er wordt een zware inspanningsverplichting tot vermindering van de netto scope 3 emissies met 45% opgelegd. Scenario’s die de opwarming tot 1,5°C beperken bevatten echter geen wereldwijde vermindering van de olie- en gasconsumptie met 45% in 2030; deze ligt rond de 20% voor olie en rond de 10% voor gas. Voor het recente IEA 1,5°C-scenario bijvoorbeeld is de teruggang in 2030 (ten opzichte van 2019) 23% voor olie en 8% voor gas. Voor een wereldwijd opererende olie- en gasmaatschappij ligt, ook in een 1,5°C-wereld, een vermindering van de totale olie- en gasproductie met ongeveer 15% (2030 ten opzichte van 2019) in de lijn der verwachtingen. Met de grootschalige en snelle opkomst van mechanismen tot compensatie (CCS, bosbouw) in deze scenario’s zou dit tot een netto vermindering van de scope 3-emissies van ongeveer 20% leiden.

Het is met name deze laatste keuze die veel analisten en wetenschappers die zich met energiesystemen en klimaatmodellen bezig houden heeft verbaasd; zie bij voorbeeld het artikel van Jason Bordoff in Foreign Policy (“een Pyrrusoverwinning”), en Bloomberg New Energy (Michael Liebreich: “If you make it impossible for Western oil and gas companies to operate that hands a huge bonanza to some much worse climate laggards”).

Jan Paul van Soest schreef in zijn column op Energiepodium: “De 45%-reductie-eis is een slag in de lucht, en opent de deur naar verdere willekeur, terwijl we sinds Parijs nu eindelijk op weg waren naar doordachte, onderbouwde en door verantwoordelijke staten geaccordeerde doelen.”

Strikt genomen zou Shell overigens misschien, wat de scope 3-verplichting betreft, aan het vonnis kunnen voldoen door de raffinage en verkoop van door andere partijen geproduceerde olie en gas drastisch te verminderen. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat daarmee aan een zware inspanningsverplichting zou worden voldaan. Het wereldwijde klimaat schiet er niets mee op.

(Bron: IEA)

In de figuur hierboven staat het kolen-, olie- en gasverbruik in het recente IEA NZE-scenario (Net Zero Emissions in 2050 scenario, waarbij de opwarming beperkt wordt tot 1,5°C). Ten opzichte van 2019 neemt het verbruik af met ongeveer 8% (gas), 23% (olie) en 55% (kolen). Het olieverbruik in dit scenario valt in het midden van de range voor de set van IPCC 1,5°C-scenario’s.

Helpt dit vonnis in de strijd tegen klimaatverandering?

Het opleggen van een beperking van de scope 3 emissies aan een producent met lager dan gemiddelde scope 1-emissies (per eenheid geproduceerde energie) heeft naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect op de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Het is aannemelijk dat, als men Shell oplegt minder producten te verkopen, dit ook zal leiden tot een lagere productie van Shell. Evenzeer is het aannemelijk dat een lagere productie van Shell moeiteloos zal worden opgevangen door een hogere productie door andere producenten.

Het stopzetten van de gasproductie in Groningen, in 2012 nog ruim 10% van de EU gasconsumptie, geeft een voorbeeld van wat er gebeurt als een relatief groot deel van de productie wegvalt. Groningen is tot nu toe naadloos opgevangen door andere gasproducenten (met name Gazprom). Het heeft niet geleid tot een lagere gasconsumptie in de EU. Het heeft wel geleid tot een substantieel hogere wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Mogelijk zullen er in het komend decennium wel problemen gaan komen qua leveringszekerheid; misschien zal dat ook gepaard gaan met hogere gasprijzen die dan ook kunnen leiden tot een lagere consumptie. Een goede ontwikkeling is dat bepaald niet.

Als dit vonnis grootschalig navolging krijgt in de westerse wereld zal het leiden tot een verschuiving van olieproductie naar Opec+ (Opec en Rusland). Een dergelijke ontwikkeling is de laatste vijf jaar al enigszins ingezet met de dalende investeringen van westerse oliebedrijven en de gelijkblijvende of stijgende investeringen van oliebedrijven in Opec-landen, Rusland en China. Het kan leiden tot een fase van hogere olie- en gasprijzen in de nadagen van het fossiele tijdperk, voordat de daling van het olie- en gasverbruik echt serieus inzet.

Er wordt wel gesteld dat hogere olie- en gasprijzen, door politieke of juridische beperkingen aan de aanbodkant, de energietransitie zou kunnen helpen. Als men de uitstoot van broeikasgassen wil terugbrengen door hogere prijzen voor fossiele brandstoffen te stimuleren, lijkt het echter veel beter dat te bewerkstelligen door CO₂-beprijzing (waarvan het geld bij westerse landen terecht komt en gebruikt kan worden voor de energietransitie) dan door hoge prijzen voor bijvoorbeeld ruwe olie (waarvan een groot deel van het geld terecht komt in landen als Saudi-Arabië of Rusland waar het gebruikt wordt om autocratische en corrupte regimes in het zadel te houden).

Hoe frustrerend het ook mag zijn: de strijd tegen klimaatverandering moet, waar het fossiele energie betreft, vooral gevoerd worden aan de vraagkant.