Direct naar inhoud

Uitsluiten houtige biomassa frustreert energietransitie

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 8 juni 2020

Het is waarschijnlijk het enige energiedossier waar Forum voor Democratie, de PVV maar ook Greenpeace, Milieudefensie, en partijen als D66 en de Partij voor de Dieren zij aan zij staan: de strijd tegen de inzet van houtige biomassa voor energietoepassingen. Als gevolg van deze brede en felle oppositie stoppen de meeste energiebedrijven met de ontwikkeling van nieuwe biowarmtecentrales en besloot de politiek eerder al de (SDE-) subsidie voor bio-elektriciteit en ISDE voor kleine warmteketels te stoppen. Is de kritiek terecht en kan de transitie wel zonder biomassa?

Alex Kaat. (Bron: AK)

In lijn met de afspraak uit het Klimaatakkoord is ondertussen de ontwikkeling van een duurzaamheidskader in volle gang. Het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) leverde begin mei een uitgebreide studie aan. Die studie dient als basis voor de SER die nog voor de zomer een advies moet opleveren waarna het kabinet met een besluit moet komen over het duurzaamheidskader zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Ook de emissienormen voor bioketels worden aangescherpt. De anti-standpunten zijn echter zodanig verhard dat iedere uitkomst anders dan een totale stop bij voorbaat onvoldoende lijkt. Naar het zich laat aanzien zullen veel politieke partijen van links tot rechts de verkiezingen van 2021 ingaan met programmapunten tegen het gebruik van houtige biomassa voor energietoepassingen.

Wat is er mis met houtige biomassa voor energie? Volgens critici heel veel. Het zou leiden tot het verlies van natuurlijke bossen en soortenrijkdom door het gesubsidieerd verbranden van hele bomen. De emissies bij verbranding zouden niet gecompenseerd worden door de CO₂- aangroei in de bossen. Er zou zelfs meer uitstoot zijn dan bijvoorbeeld bij gebruik van aardgas. Bij de uitstoot zouden bovendien zeer grote hoeveelheden stikstof en fijnstof vrijkomen. Bovendien zou Nederland met importen een oneerlijk aandeel biomassa naar zich toetrekken en zo de energietransitie in andere landen blokkeren: het zogenaamde ‘fair share’-principe.

Niet heel productief

Bos omhakken en verstoken voor warmte wordt vaak als achterhaald gezien, iets wat nu toch niet meer aan de orde zou moeten zijn. Erg productief is biomassa productie voor energie inderdaad niet. Een hectare bos (indicatief wilg) heeft per jaar een opbrengst van 10 ton ovendroge biomassa (bron: Probos), andere boomsoorten scoren vergelijkbaar. Deze biomassa heeft als gedroogde houtchips een energiewaarde van ongeveer 19 GJ per ton (bron: studie BVOR), dus in totaal levert de oogst 190 GJ op. Ter vergelijking: een zonnepark heeft een opbrengst van ruim 900 MWh per hectare per jaar, dus omgerekend een opbrengst ruim boven de 3.000 GJ per hectare per jaar. Biomassa is dus niet een zeer efficiënte wijze om energie op een hectare vast te produceren.

Verreweg de grootste houtstromen uit bos zijn echter niet voor bio-energie. Rondhout voor planken levert per kubieke meter honderden euro’s op, chips of pellets slechts tientjes. Dat alleen al maakt dat er geen ‘bomen in onze centrales’ verdwijnen en dat de kap van bos echt vooral primair voor andere markten is. De SDE-subsidies veranderen daar niets aan, dekken alleen het stukje onrendabele top. De commerciële belangen voor de kap van bossen gelden dus pas in de laatste plaats voor biomassa.

Bomenkap leidt altijd tot verzet, soms irrationeel

In ons natuurarme land leidt de kap van bomen altijd tot emotie. Dat geldt niet alleen bij de kap van waardevolle natuurlijke bossen maar ook waar het gaat om aangeplante bomen langs een weg of in een productiebos. De recente ophef in de media over houtpellets uit Estland is hiervan een voorbeeld. Estland zag zijn bosareaal de afgelopen 80 jaar bijna verdubbelen, naar 50% nu. Dat was geen keuze om natuur te creëren, maar vooral een gevolg van ontvolking en industrialisatie gedurende de traumatische Sovjet bezetting. De nieuwe collectieve grondeigenaren beëindigden akkerbouw en veeteelt en kozen voor een extensievere vorm van landbouw: bosbouw. Om precies te zijn: snelgroeiende dennen en sparren in een gebied waar de oorspronkelijke bossen ooit gemengd waren met juist veel loofbomen. Ongeveer 30% van al het Estse bos heeft een beschermingsstatus, dat bos is doorgaans in overheidshanden. Het zijn de relatief nieuwe bossen in particuliere handen waar bosbouw plaatsvindt voor bouw- en timmerhout, pulp voor papier en pellets voor in centrales.

Indien een landeigenaar voor een jaarlijks gewas als gras, mais of tarwe kiest, dan is er zelden discussie over zijn grondgebruik. Indien hij bomen verbouwt en oogst, is die discussie er wel. Waar dit hout in de bouwmarkt of als wc-papier eindigt is er nog wel begrip voor de bosbouw, maar waar het onze huizen warm houdt, is dat begrip naar blijkt een stuk minder. Dat is de emotie die bomen meebrengen in combinatie met de perceptie over de energietransitie.

Uiteraard is het verkeerd als waardevolle bossen gekapt worden -voor welk doel dan ook. Maar dat in landen als Finland, Estland en Zweden grondeigenaren een groot deel van het land commercieel exploiteren voor de productie van hout, is niet fundamenteel anders of erger dan de productie van raaigras en mais voor veevoer in ons eigen land. Het voorkomen van excessen vraagt om scherpe en controleerbare criteria om waardevolle bossen te beschermen, niet om het categoraal veroordelen en uitsluiten van bosbouw voor commerciële doeleinden.

De vraag naar biomassa is synoniem geworden voor ontbossing. Door Ngo’s en in veel media wordt iedere kap van bossen direct in verband gebracht met biomassacentrales, zo ook de bosbouw in het zuiden van de VS. De echte drivers achter ontbossing liggen echter op andere vlakken, zoals de behoefte aan landbouwgrond. De focus op biomassa leidt daarvan af. Dat geldt helemaal als het gaat om hout uit de meest waardevolle bossen. Er lijkt momenteel veel minder discussie over importen van veevoer of over onze meranti tuinmeubelen en merbau voordeuren die grotendeels uit echt waardevol oerbos komen. Dat is raar.

Klimaatmaatregelen liggen op een goudschaaltje

Zoals eerder in Trilemma gesteld, blijkt de lat voor klimaatmaatregelen extra hoog te liggen. Dat geldt zeker ook voor biomassa. De hoge lat is begrijpelijk waar er subsidies worden verstrekt. Die zijn immers bedoelt om onze planeet leefbaarder te maken. Dat gezegd hebbende is het goed om te beseffen dat er veel grotere biomassastromen naar Nederland komen die niet voor energietoepassingen bestemd zijn en een veel destructievere invloed hebben op het verlies aan bossen en andere natuur. Het PBL zet de stromen op een rijtje en illustreert dat in volume, de import van veevoer en hout voor papier veel groter is, met navenant meer invloed op de ondergang van natuurlijke bossen in de wereld en zonder de duurzaamheidscriteria die wél voor bio-energie gelden.

De verontwaardiging over deze grotere stromen is veel geringer. Geen NGO die pleit voor een ‘fair share’-principe voor voedsel en de voederproducten tarwe of soja. Ook de rechts-populistische hoek zal niet snel wijzen op ontbossing voor veevoerproductie, wel als het gaat om een klimaattechnologie. De focus op houtinzet voor energie illustreert eerder de dubbele standaard dan de effecten van de vraag naar biomassa.

Is biomassa wel effectief voor klimaatverandering?

De echte vraag is of biomassa bijdraagt aan de strijd tegen klimaatverandering. Dat is immers dé reden dat we gascentrales vervangen door biomassa-installaties en het zou ook dé reden zijn om negatieve effecten op bijvoorbeeld biodiversiteit voor lief te nemen. Het is ook een vraag die zich minder makkelijk laat beantwoorden dan veel voor- en tegenstanders willen doen voorkomen.

Het was helder geweest indien de emissies van verbranding van biomassa gewoon zouden meetellen bij de emissies van een land, net zoals de uitstoot van kolencentrales meetelt. Omgekeerd zou dan ook de CO₂-vastlegging in bossen worden gerekend als negatieve emissies. Indien de laatste aardig in de buurt komt van de eerste is biomassa een goede klimaatmaatregel, anders niet. In het eerste echte klimaatverdrag, het Kyotoprotocol, is echter anders besloten en werd vastgelegd dat de uitstoot door verbranding van biomassa niét meetelt voor de emissies van een land. Tegelijkertijd bleef ook de koolstofvastlegging door bosgroei, net als de emissies uit landgebruik buiten de verplichte rekenmethode. Dit onderwerp (LULUCF) leidde tot te veel discussie tussen landen. Zo blijft ook het verlies aan koolstof in bossen buiten de boeken. Deze rekenmethode is verder uitgewerkt in de IPCC-richtlijnen voor het meten van CO₂-uitstoot en wordt nog steeds gebruikt.

De huidige methodiek waarbij de emissies bij biomassaverbranding niet meetellen, kan werken. Als maar gegarandeerd wordt dat deze biomassa echt uit steeds weer aangroeiend bos komt en er geen grote emissies in de keten plaatsvinden. De Europese Unie probeert dat met regelgeving te garanderen. Om als duurzaam en CO₂-vrij te kwalificeren, moet de biomassa aan strenge regels voldoen. Vanaf komende januari moet biomassa-inzet in centrales over de totale keten gemeten 70% CO₂-winst opleveren. De Europese regelgeving sluit daarbovenop ook nog natuur- en koolstofrijke gebieden voor biomassateelt uit, waaronder wetlands en veenmoerassen, maar doet dit enkel voor biobrandstoffen voor het wegverkeer. Toepassing van deze aanvullende eisen voor (warmte-)centrales stuitte namelijk op fel verzet van onder andere Zweden en Finland, waar veel bosbouw plaatsvindt op gedraineerde veenbodems.

Een studie van Finse wetenschappers laat zien dat het land door bosbouw en ander landgebruik alleen al ruim 60 Mton per jaar aan CO₂-equivalenten uitstoot, tegen een koolstofopslag door de groei van bossen van slechts 18,5 Mton per jaar. Met name de drainage van veenbodems voor bosbouw is hier debet aan. Buiten deze emissies uit landgebruik is de totale uitstoot van Finland slechts rond de 60 Mton per jaar. Bovenstaand beeld van de Finse bosbouw doet vrezen dat ook het (rest-)hout voor energietoepassingen weinig tot niets doet om klimaatverandering te bestrijden en dat de koolstofvastlegging in de bomen meer dan teniet wordt gedaan. Om een papieren werkelijkheid van klimaatwinst te voorkomen, is dus een goede vertaling van de Europese emissiereductie eis nodig, liefst met aanvullende eisen om bijvoorbeeld organische veenbodems niet te draineren en oude bossen te ontzien.

Kunnen we eigenlijk wel zonder houtige biomassa voor energie?

Het antwoord verschilt per toepassing en ieder antwoord leidt tot discussie. Zo stelde D66-Kamerlid Matthijs Sienot eerder dat alle biomassa niet alleen klimaatverandering verergert, maar zelfs meer emissies veroorzaakt dan de verbranding van fossiel aardgas. In ieder geval is zowel in het Regeerakkoord als in het Klimaatakkoord bekrachtigd dat er nu geen rol gezien wordt voor biomassa voor elektriciteit. De voor 2030 geplande verduurzaming van de elektriciteitsproductie lijkt te kunnen slagen met enkel zon-PV en wind.

Voor warmte ligt het anders. Nu Nederland van Gronings gas af gaat, komen we al snel uit bij gasstromen met een veel hogere emissie in de keten (zie Trillemma en de studie van NVDE). Aardgas past dus slecht in een toekomst in lijn met de internationale Klimaatafspraken. Biomassa heeft in het Klimaatakkoord wel een plek gekregen voor de productie van warmte: voor de industrie en met name ook voor de gebouwde omgeving. De simpele reden: welke andere techniek kan de warmtevraag grootschalig verduurzamen én ook schakelen naar een hoge productie in koude winters? Houtige biomassa kan voor een redelijk bedrag per verminderde ton CO₂ een alternatief bieden voor het nu spotgoedkope aardgas, zo laat de SDE++-regeling zien. Alternatieven die schakelbaar winterpieken kunnen bedienen, zoals duurzame gassen, zijn in de regel allemaal erg duur. Dat maakt de verduurzaming tot een bijna onmogelijke puzzel, zeker gezien de breed gedragen politieke lijn dat huishoudens geen meerkosten mogen hebben door de transitie naar aardgasloze wijken.

Afsluitend

De discussie over biomassa illustreert de harde realiteit waar ook veel mensen met een ‘groene’ instelling nog niet aan toe lijken te zijn: de overgang naar een klimaatneutraal energiesysteem gaat enorme oppervlakten opeisen voor energieproductie om zon en wind op te vangen. Energie die ook nog regelbaar in te zetten is. Bomen en planten zijn zeker niet de meest efficiëntie wijze om op een hectare energie op te vangen. Bos voor biomassa kan goed maar ook volledig verkeerd aangelegd en beheerd worden, waardoor nadelige klimaateffecten juist groter zijn en natuurgebieden ten onder gaan. Energie uit biomassa is wel tegen een lage prijs te realiseren en in te zetten op de momenten dat er warmtevraag is. Dat laatste is iets waarvoor er eigenlijk geen betaalbare alternatieven zijn buiten fossiele energie.

Dit alles vraagt om goede criteria over de productiewijze, criteria die eigenlijk ook voor onze voedselproductie en grondstoffenwinning zouden moeten gelden. Het totaal uitsluiten van houtige biomassa zou nu tot voortdurende afhankelijkheid van aardgas leiden, een energievorm die door het geleidelijk beëindigen van de winning uit Groningen alleen maar tot vuilere gasstromen en meer klimaatverandering zal leiden.