Direct naar inhoud

Windsector gaat uit van hogere subsidie in volgende ronde SDE++ — artikel bevat een betaalmuur

Dit artikel heeft een betaald toegangsblok, wat betekent dat je een deel van de inhoud pas kunt lezen als je bent ingelogd en een geldig abonnement hebt.

Geplaatst in genre: Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd: 27 januari 2021

De windsector gaat ervan uit dat subsidie in de nieuwe ronde van de SDE++ dit jaar hoger uitvalt dan het conceptadvies van het PBL. Die cijfers waren volgens de sector te laag. Hetzelfde geldt voor de cijfers van de laatste ronde afgelopen winter, die daardoor een laag aantal inschrijvingen voor windenergie kende. Het PBL erkent slechts een deel van de kritiek.

De kritiek komt van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In mei vorig jaar leek het of windenergie in 2021 op het punt zou arriveren dat het vrijwel geheel subsidievrij wordt in de SDE++. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) publiceerde toen een conceptadvies met subsidiebedragen, dat uitging van kostprijzen voor windenergie die erop neerkwamen dat een standaard windpark in 2021 feitelijk geen subsidie meer nodig heeft.

Het PBL heeft destijds een aantal foute inschattingen gemaakt, stelt beleidsmedewerker Karen Kooi van NWEA, die voor de organisatie ernstig genoeg waren om afgelopen zomer ook contact op te nemen met het verantwoordelijke ministerie van Economisch Zaken en Klimaat. Een rol hierbij speelde het gegeven dat in de SDE++-ronde die eind 2020 werd opengesteld, eenzelfde fout in het spel was.

Kritiek van sector op conceptadvies

Het probleem is drieledig, zegt Kooi. Ten eerste heeft het PBL de daling van de prijs van windturbines in het verleden geëxtrapoleerd naar de toekomst. In werkelijkheid dalen de prijzen van windturbines de laatste tijd niet zoals vroeger. “Het PBL is niet bij turbineproducenten langs gegaan om de actuele prijsontwikkeling te checken”, zegt Kooi. “De prijsdaling is gestopt en de bodem bereikt, zolang er geen nieuwe innovaties plaats hebben die opnieuw de kosten naar beneden kunnen brengen.” Het gevolg is dat het prijsniveau dat het PBL gebruikt te laag is, en daarmee de verwachte kostprijs voor de geproduceerde stroom.

De tweede factor die een rol speelt is dat het PBL de verwachte inkomsten uit de verkoop van groenestroomcertificaten, de zogeheten garanties van oorsprong of GVO’s, nu aftrekt van de te betalen subsidie. Hiervoor moet het PBL een inschatting maken van de verwachte prijs van deze GVO’s, en dat is lastig zegt Kooi. “Er is geen transparante markt voor deze GVO’s omdat ze veelal onderhands verkocht worden. En bij omstreden windparken kan het lastig zijn ze te verkopen.”

Het laatste punt is dat er in de SDE++ met ingang van de laatste ronde een onderscheid wordt gemaakt tussen zogeheten “hoogtebeperkte” windparken en windparken zonder deze beperking. Een windpark dat in de categorie “niet-hoogtebeperkt” valt, zou in theorie de hoogst mogelijke turbines kunnen plaatsen, en des te hoger een windturbine is, des te meer wind hij vangt. In de huidige regeling, zegt Kooi, mogen alleen windturbines in de omgeving van vliegvelden die te maken hebben met een officiële hoogtebeperking een aanvraag in deze categorie indienen.

Zo heeft bij vliegveld Lelystad de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) turbines uit het windplan Groen deels geschrapt en deels een hoogtebeperking opgelegd. In theorie vallen alle andere windparken in de categorie “niet-hoogtebeperkt”, terwijl in werkelijkheid lokale omstandigheden (aanwezigheid van radar) of eisen van een gemeente er wel degelijk voor kunnen zorgen dat een exploitant niet de hoogst mogelijke windturbines kan plaatsen en dus ook niet de hoogst mogelijke inkomsten kan genereren.

Windexploitanten hebben plannen uitgesteld

Als gezegd was het aantal subsidieaanvragen voor windenergie in de afgelopen ronde laag: zestien aanvragen voor een totaal subsidiebedrag van maximaal €100 mln. Dat laatste bedrag moet worden afgezet tegen een totaal beschikbaar budget voor alle technieken van €5 mrd. Tegenover de claim van €100 mln van de windsector staan duizenden aanvragen voor zonne-energieprojecten voor een maximaal subsidiebedrag van €2,4 mrd. Leden van NWEA, zegt Kooi, hebben aangegeven dat ze om deze redenen afgelopen winter hebben gewacht met het indienen van subsidieaanvragen voor windenergieprojecten.

Dat er zo weinig aanvragen zijn ingediend vanuit de windsector, zegt Kooi, is een gevolg van de combinatie van deze lage basisbedragen en de extra vertraging door corona bij vergunningverlening: de motivatie van exploitanten om met de gemeente alles op alles te zetten om vóór de najaarsronde de vergunningverlening rond te krijgen, was door de lage basisbedragen minder groot. Windontwikkelaars kunnen zich niet de luxe permitteren om even een jaar te wachten op een volgende SDE-ronde in de hoop dat die hoger uitpakt, dat kost ze nóg meer geld dan ze mogelijk missen in deze ronde. Maar harde cijfers over uitgebleven aanvragen kan Kooi niet geven omdat ontwikkelaars uit concurrentieoverwegingen niet altijd het achterste van de tong laten zien als het gaat om hun eigen toekomstplannen.

PBL ‘herkent’ kritiek, maar ‘erkent niet’

Het PBL zegt desgevraagd dat een van de kritiekpunten, namelijk over de gebruikte turbineprijzen, terecht is, en dat dit is veroorzaakt door een samenloop van omstandigheden. Dit zal worden gecorrigeerd in het definitieve eindadvies dat in februari zal verschijnen. Het PBL heeft het liefst de meest actuele cijfers als het gaat om turbineprijzen, maar “dat heeft als nadeel dat we soms –ja, zoals afgelopen jaar– de prijsinzichten te laat ontvangen om in de conceptadviezen te kunnen verwerken”.

Minder meegaand is het PBL als het gaat om de andere twee punten die NWEA naar voren brengt. De kwestie van GVO-prijzen is een “non-argument”, zegt woordvoerder Evert-Jan Brouwer. Nederland heeft namelijk in 2018 op Europees niveau afgesproken dat er in de subsidieverlening rekening moet worden gehouden met de waarde van GVO’s, ook al stelde het ECN (dat vroeger de subsidie-adviezen berekende) al in 2015 dat er geen transparante markt is en uitvoering dus een probleem zou worden. Dat er in 2020 nog steeds geen transparante markt is, stelt Brouwer, “ontslaat niemand van de verplichting die in 2018 gemaakt is”. Het gebrek aan een transparante markt maakt de advisering voor het PBL complexer, maar het is een gegeven dat extra inkomsten uit GVO’s zorgen voor een lagere subsidiebehoefte. “Dus het lijkt volstrekt logisch om in het subsidie-advies rekening te houden met de verwachte inkomsten uit GVO’s.”

Het derde probleem is volgens het PBL deels aan de windsector zelf te danken. Sommige bedrijven in de sector wilden juist dat alleen beperkingen opgelegd door landelijke regelgeving in aanmerking zouden komen voor de categorie “hoogtebeperkt”, om te voorkomen dat al te veel lokale overheden door deze nieuwe categorie op het idee zouden komen om ook hoogtebeperkingen op te leggen. Het moest geen “perverse prikkel” worden, aldus Brouwer. Overigens is het ministerie verantwoordelijk voor deze categorisering, en bepaalt het PBL slechts de hoogte van de bijbehorende subsidie.

Het PBL zal het definitieve advies voor de komende ronde SDE++ 2021 in februari publiceren.

Windturbine van de Nederlandse energieproducent Greenchoice. (Foto: Greenchoice)