Het halen van de opgehoogde klimaatambities voor 2030 van Rutte IV vereist ingrijpende maatregelen. Deze zitten echter niet in het coalitieakkoord; daar zijn de partijen het bij de onderhandelingen helaas niet over eens geworden. Individuele bewindspersonen krijgen deze noodzakelijke ingrepen nu nauwelijks nog voor elkaar, terwijl er echt haast geboden is. Dat vraagt om een aanvullend politiek en maatschappelijk akkoord.
Hoge ambities, te mager beleidspakket
De ambities uit het coalitieakkoord van Rutte IV op het gebied van klimaat zijn groot. Ze passen bij een land dat de internationale afspraken over de beteugeling van klimaatverandering serieus neemt. Echter, Nederland is nog zover verwijderd van de afgesproken vermindering van de uitstoot, dat zeer een forse inzet nodig is, aanvullend op de afspraken uit het Klimaatakkoord. Dit terwijl het doel van het Klimaatakkoord (-49%) al niet gehaald dreigt te worden.
In de ‘reflectie’ op het coalitieakkoord voor kabinet Rutte IV legt het Planbureau voor de leefomgeving de vinger treffend op de zere plek en merkt op: “Aannemelijk is echter ook dat om de reductie te realiseren, er voor verschillende sectoren aanvullende, eerdere of minder vrijblijvende beleidsinitiatieven zullen moeten worden uitgewerkt naast de in het akkoord genoemde.”
De opgave is immers gigantisch. De door Rutte IV beoogde 55% emissievermindering voor het jaar 2030 vereist een vermindering van de uitstoot van maar liefst 66 Mton ten opzichte van 2020; de afgesproken beleidsinzet van -60% komt neer op 77 Mton extra emissiereductie in dit decennium. Ter vergelijking: de drie decennia voorafgaand aan 2020 zijn de jaarlijkse emissies slechts 56 Mton gedaald. De grafiek hieronder toont dit beeld.
De grafiek laat zien hoe draconisch de extra stappen moeten zijn om de ambities te halen. Er ligt natuurlijk een pakket aan afspraken en een klimaatfonds van 35 miljard. Het hele pakket is in de bijlage van het coalitieakkoord voorzien van indicatieve megatonnen emissiereductie. Dit pakket is niet doorgerekend en lijkt op bepaalde punten te optimistisch, zoals PBL stelt in haar reflectie. Ook bij de meest optimistische effecten van het voorgestelde beleid wordt het beleidsdoel -60% niet gehaald. Het extra beleid moet immers gemeten worden vanaf de verwachte emissies in 2030, dat al een gat liet zien met de ambities uit het Klimaatakkoord.
De som van de inschattingen in het coalitieakkoord is te laag in vergelijking met de benodigde reductie, maar dit verschil is nog wel te overzien. Wat het lastiger maakt is dat het zeer twijfelachtig is of deze megatonnen wel gehaald worden met de voorgestelde maatregelen, zoals hieronder wordt toegelicht.
Stevige opgave gebouwde omgeving, mild voor industrie
De grootste vermindering van de emissies moet uit de gebouwde omgeving komen; niet alleen in absolute zin, maar zeker ook in relatieve zin. Dat is opvallend want juist bij deze sector gaat het om politiek lastige ingrepen in en rond het huis van de burger. De vermindering van de emissies (lees het aardgas vrijer maken van woningen) bleef daarom tot nu toe juist achter en blijkt continu een politiek mijnenveld. Desondanks kiest de coalitie hier toch weer voor de makkelijke weg van vrijwilligheid en keuzevrijheid.
Over vrijwilligheid stelt PBL in haar reflectie: “Voor de gebouwde omgeving, mobiliteit, en landbouw blijft een belangrijk deel van de maatregelen op basis van vrijwilligheid. Daardoor is er een groot risico dat actoren in deze sectoren onvoldoende ‘bewegen’ en de streefwaarden niet worden gehaald.” Natuurlijk zullen veel mensen gebruik maken van de extra subsidies voor een warmtepomp en isolatie. Maar dat zal de enorme omslag niet geven die nodig is voor de gewenste 7 Mton emissiereductie, wat globaal overeenkomt met het aardgasvrij maken van 2,5 miljoen doorsnee woningen oftewel 1/3e van de woningvoorraad.
De haalbaarheid en het effect van de geplande bijmenging groengas lijkt eveneens nogal optimistisch ingeschat, zoals onlangs in Trilemma werd geïllustreerd. Wat echt zou helpen is de mogelijkheid voor gemeenten of netbeheerders om hele wijken integraal van het aardgas af te halen, wanneer er een betaalbaar duurzaam alternatief geboden kan worden. Dit ligt uiterst gevoelig. De VVD ging hier in het verleden dwars voorliggen, gesteund door een groot deel van de oppositie. Dat in het coalitieakkoord geen afspraak is gemaakt over het van aardgas af kunnen halen van bestaande wijken is een omissie. Zonder die mogelijkheid voor gemeenten of netbeheerders is het halen van de doelen weinig realistisch.
Wat ook opvalt is dat de industrie juist relatief weinig hoeft te bereiken. Het maatregelenpakket voor die sector is echter wel goed uitgewerkt, met enerzijds een sterk sturende nationale CO2-heffing op de top aan emissies in het verschiet en anderzijds miljarden subsidie voor bijvoorbeeld de afvang van CO2.Het is duidelijk dat coalitiepartijen beducht waren om te veel van de industrie te vragen, hetgeen wel de opgave voor de andere sectoren met beduidend minder uitstoot weer heeft verhoogd. Dat maakt de hele opgave niet alleen technisch ingewikkeld maar ook kwetsbaar voor de politieke kritiek dat van de burger meer gevraagd wordt dan van grote industriële bedrijven.
Elektriciteit: kleine doch onmogelijke opgave
De sector elektriciteit heeft in het coalitieakkoord de kleinste opgave voor extra CO2-reductie. Dat is logisch: andere sectoren zijn voor hun verduurzaming afhankelijk van een forse extra inzet aan elektriciteit die de elektriciteitssector CO2-vrij moet zien te leveren. Dat is al een flinke opgave. Voorbeelden zijn de industrie (elektrolyse waterstof, elektroboilers) die al zonder de extra Europese ambities over de vergroening van waterstof op 45 TWh extra wordt geschat (zie routekaart elektrificatie).
Gaan die Europese ambities uit het zogenaamde ‘Fit for 55-pakket’ door, dan is er alleen al voor de productie van groene waterstof nog eens 15 TWh per jaar extra nodig, becijferde PBL. Ook de gebouwde omgeving (warmtepompen) en mobiliteit (elektrisch vervoer) zijn voor het halen van hun ambities sterk afhankelijk van extra elektriciteit; indicatief kan dit rond de 20 TWh per jaar extra liggen, becijferde CE-Delft eerder. Bij elkaar lijken deze sectoren dus wel 60 tot 80 TWh per jaar nodig te hebben, boven de vraag naar elektriciteit die nu rond de 110 tot 120 TWh per jaar ligt. Dit zijn duizelingwekkende extra hoeveelheden, die naast de verduurzaming van de huidige vraag ook nog eens CO2-vrij moet worden ingevuld.
De afspraken uit het coalitieakkoord helpen bepaald niet om deze uitdaging te halen. De mogelijke realisatie van 10 GW extra wind op zee waar de Kamer vorig jaar per motie om vroeg is niet alleen een helse uitdaging, maar ook onvoldoende voor de benodigde extra volumes. Eventuele nieuwe kerncentrales draaien onmogelijk voor 2030. Dan resteert een extra groei van wind en zon op land; liefst dicht bij de vraag om verdere netbelasting te voorkomen. Daar gooit Rutte IV juist extra hobbels op met eisen over afstandsnormen voor windparken en beperkingen voor zonnevelden. Zodoende lijkt het onwaarschijnlijk dat de elektriciteitssector überhaupt in staat zal zijn om én de gigantische extra vraag naar elektriciteit duurzaam te leveren én daarboven nog eens de emissies te verminderen.
Mobiliteit en landbouw: meer van hetzelfde?
Mobiliteit is al decennia een moeizame sector om te verduurzamen. De eisen vanuit Europa voor schonere motoren en brandstoffen worden tot nu toe grotendeels tenietgedaan door meer en grotere voertuigen. Het nationale beleid is altijd zwak geweest, uit angst bij veel partijen voor de boze automobilist. Qua vermindering van landelijke emissies valt weinig te verwachten zolang een groot deel van de automobilisten in de fiscaal aantrekkelijke lease-auto of auto van de zaak rijdt en dus bij het rijden nauwelijks een prijsprikkel voelt. Het coalitieakkoord komt met bar weinig. Buiten wat algemeenheden over stimuleren thuiswerken en bio-kerosine blijft het klimaatbeleid voor de mobiliteit leeg. Serieus beleid om de beoogde 3 tot 4 Mton emissiereductie te halen vraagt om bijvoorbeeld beperking van de fiscale voordelen voor prive gebruik van ‘de auto van de zaak’, beperking van zakelijk verkeer, inclusief per vliegtuig en een eerdere invoering kilometerheffing. Zonder de afspraken in een coalitieakkoord krijgt een bewindspersoon dat nooit voor elkaar.
Voor de landbouw is bepalend hoe het stikstofbeleid en de onontkoombare krimp van de veestapel eruit gaan zien. Deze krimp zal immers ook effect hebben op de uitstoot van de krachtige broeikasgassen methaan uit vee en lachgas. Het succes van dit beleid is uiteindelijk afhankelijk van de bereidheid om echt politiek lastige keuzes te nemen, en de weerstand uit de sector te trotseren. Het coalitieakkoord blijft hier nog in volzinnen hangen. Het stikstofprobleem is echter dermate urgent dat hier wel stappen zijn te verwachten. Of dit ook leidt tot vermindering van broeikasgassen ter grootte 6 Mton CO2-equivalenten is wel de vraag.
Nieuwe akkoord nodig
De hoge klimaatambities van Rutte IV voor 2030 kunnen alleen nog gerealiseerd worden met een ingrijpend beleidspakket. Daar zijn de coalitiepartijen echter niet uitgekomen. Het gaat immers om maatregelen die bij bepaalde groepen en partij-achterbannen op felle weerstand zullen stuiten, zoals een zwaardere belasting van de zakelijke rijder, eerdere invoering van een sturende kilometerheffing, het van aardgas halen van wijken zonder dat iedere bewoner het daarmee eens is, steun voor meer windturbines en zonnevelden op land, een forsere krimp van de veestapel en hogere ambities voor de industriële bedrijven.
Het zal een individuele bewindspersoon niet lukken om zware en ingrijpende maatregelen door de ministerraad en Kamer te loodsen, terwijl de coalitiepartijen er na maanden onderhandelen niet uitkwamen. Een nieuw Klimaatakkoord is echter geen optie want dat gaat weer jaren vergen en die tijd is er niet. Wat wel zou moeten lukken is een aanvullend akkoord tussen de coalitiepartijen, idealiter met steun van constructieve partijen in de oppositie en met draagvlak bij een aantal belangrijke maatschappelijke sectoren. Gebeurt dat niet, dan weten we over twee, drie jaar dat de doelen voor 2030 volstrekt onhaalbaar zijn.