Direct naar inhoud

De maatschappelijke kosten-batenanalyse van gebrek aan netcapaciteit

Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd op: 21 augustus 2023

De industrie ergert zich aan het gebrek aan capaciteit op het elektriciteitsnet. Die ergernis is voelbaar in de column ‘Verstopte netten’ die Gertjan Lankhorst, voorzitter van VEMW, in juni schreef in het eigen magazine Inzicht. Lankhorst ergert zich niet eens zozeer aan het gebrek aan transportcapaciteit, maar meer aan de minister voor Klimaat en Energie die onvoldoende kritisch is op de verklaringen die de netbeheerders geven voor de ontstane problemen. En het meeste steekt nog dat de oplossing vooral wordt gelegd bij zijn leden, de industriële gebruikers van elektriciteit. Die moeten maar flexibiliseren, en als dat niet lukt, is dat koren op de molen van de netbeheerders die kunnen uitleggen dat de industrie niet genoeg helpt waardoor nieuwe aansluitingen niet op tijd kunnen worden gerealiseerd.

Die ergernis is niet alleen begrijpelijk. Lankhorst heeft gelijk. Zijn gelijk bleek uit de Kamerbrief over netcapaciteit die minister Jetten in juni naar de Tweede Kamer stuurde. Er worden maar liefst drie pagina’s gewijd aan flexibiliteit bij verbruikers. Er is in de brief ook aandacht voor de zaken die moeten leiden tot meer en snellere netverzwaring. Maar heel concreet wordt het niet. Versnelling van vergunningsprocedures is een welbekend doel dat moet worden nagestreefd. Toch blijft de brief daarover vaag.

De optimistische lezer hoopt dat het Miek veel gaat opleveren. Het Miek is het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Klimaat. De minister schrijft: “Het Miek zet in op het versnellen van projecten door onder andere het tijdig samenbrengen van de betrokken partijen, het verbeteren van inzicht van infrastructuurbehoefte middels het afstemmen van vraag naar en aanbod van duurzame energie- en grondstoffeninfrastructuur en het via een gestructureerd proces toewerken naar besluitvorming door en commitment van betrokken partijen.” De pessimist denkt: zolang we het moeten hebben van dit soort taalgebruik, zijn concrete oplossingen ver weg.

Probleem met regulering of met cultuur?

De wijze van tariefregulering wordt vaak genoemd als mogelijke oorzaak voor achterblijvende investeringen in het verleden. Dat aspect wordt in de Kamerbrief niet genoemd. Wel heeft ACM inmiddels aangekondigd dat zij gestart is met de voorbereiding voor de nieuwe reguleringsperiode die vanaf 2027 zal starten. De ACM wil weten hoe de tariefregulering kan bijdragen aan het tijdig doen van voldoende investeringen en zij heeft al extern onderzoek laten doen naar de vraag hoe zij met de regulering van de netbeheerders kan helpen om de energietransitie te versnellen. Na de zomer komt er een consultatie, dus iedereen mag meedenken over hoe de toekomstige reguleringsmethode het beste kan worden opgebouwd.

Het is dan verstandig om te bekijken of de huidige reguleringsmethode überhaupt aangepast moet worden. Want, in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd, laat de huidige methode proactief investeren wel degelijk toe. Als één van de regionale netbeheerders de afgelopen tien jaar meer vooruit had geïnvesteerd, dan had die netbeheerder, als gevolg van de methodiek, waarin de prestaties van de regionale netbeheerders onderling worden vergeleken, nu winst kunnen maken.

Nog los van het elementaire probleem dat netbeheerders niet nauwkeurig kunnen inschatten wat de toekomstige behoefte aan transport zal zijn, lag het probleem wellicht niet zozeer in de methodiek, maar meer in de cultuur van netbeheerders en ACM. Als alle netbeheerders risico-avers zijn wat betreft proactief investeren, zullen ze allemaal gemiddeld even goed of slecht scoren en netjes alle kosten kunnen terugverdienen. Weliswaar zonder extra winst, maar dus ook zonder verlies. En dat de ACM in het verleden te veel bezig is geweest met het voorkomen van overinvesteringen in plaats van het voorkomen van onderinvesteringen, heeft bestuursvoorzitter Martijn Snoep van ACM vorig jaar in Nieuwsuur al toegegeven.

Je mag hopen dat die cultuur inmiddels verleden tijd is. Han Slootweg, directeur netstrategie van Enexis, gebruikt in ieder geval stoere taal. Vorig jaar op de Energeia Energy Tour zei hij: “We rammen kavels vol”. En vorige maand bij Nieuwsuur had hij het over het motto van de netbeheerders: “bouwen, bouwen, bouwen”.

Rijkspool van adviseurs, maar wat voor een adviseurs?

Het gelijk van Lankhorst werd recent ook geïllustreerd door één van de zeven kernpunten voor een duurzaam energiebeleid die Tennet als aanbeveling deed aan een nieuw kabinet en het energiebeleid van de komende jaren. Het vierde kernpunt luidt: ‘Verlicht drukte op het elektriciteitsnet’ en bevat onder andere de aanbeveling om een Rijkspool op te zetten met energieadviseurs om ondernemers te helpen met flexibel energieverbruik. Je vraagt je af waarom Tennet niet aanbeveelt om een Rijkspool van technische experts op te zetten die de netbeheerders moeten gaan helpen met netverzwaring en met innovaties om meer capaciteit uit de bestaande transportinfrastructuur te halen. Of een Rijkspool van adviseurs die gemeentes en provincies gaan helpen bij het versnellen van vergunningsprocedures.

Tennet heeft uiteraard gelijk dat flexibel energieverbruik steeds belangrijker wordt. Marktpartijen en dus ook consumenten moeten zich richten op marktprijzen. Zij zien ook dat die prijzen steeds volatieler worden en sinds de hoge energieprijzen is elke ondernemer inmiddels voldoende bewust van het belang van goed inkopen en waar mogelijk flexibiliseren om prijspieken te kunnen vermijden. Het is de economie die bepaalt. Te vaak wordt vergeten dat het veel te kostbaar is voor bedrijven om hun proces fundamenteel anders in te richten. Een Rijkspool aan energieadviseurs gaat daarbij niet veel helpen.

Bovendien kan worden opgemerkt dat er al een legertje accountmanagers van energiebedrijven, leveranciers, consultants en technische dienstverleners bij al deze bedrijven aanklopt en ook in gesprek is. Het blijft echter een keuze van de ondernemer en het is geen zaak van de netbeheerders. Deelname aan congestiemanagement kan worden verplicht, maar wat er niet is, komt er ook met een verplichting niet uit.

Het enige instrument dat de netbeheerder heeft om een ondernemer direct te bewegen om toch te investeren in flexibilisering, is het opzetten van een flexibiliteitstender. De netbeheerder probeert dan extra flexibiliteit te verwerven die er nu nog niet is. Hij doet dat door die flexibiliteit te contracteren voor een langere periode, van bijvoorbeeld tien jaar, zodat er een basis voor een investering wordt gelegd. De netbeheerder zet dit instrument alleen in in die gebieden waar netverzwaring voorlopig niet lukt. Uiteraard moet de tender technologieneutraal zijn, zodat niet alleen vraagrespons maar bijvoorbeeld ook batterijen kunnen worden gebruikt om die dienst te leveren. Vooralsnog wordt dit instrument echter niet ingezet.

Energieplanologie of centrale planeconomie

Het zevende kernpunt van Tennets oproep luidt ‘Stem verduurzaming industrie af op groei CO₂-vrije elektriciteitsproductie’. Hier geeft Tennet terecht aan dat overheidsbeleid gericht op het stimuleren van CO₂-vrije productie afgestemd moet worden op beleid gericht op verduurzaming van de industrie. Het is ideaal als extra elektriciteitsverbruik als gevolg van elektrificatie samen opgaat met groei van CO₂-vrije productie. Dat is gunstig voor de markt, het voorkomt periodes met tekorten en overschotten, dan wel periodes met hoge en lage prijzen. En als extra verbruik ook nog eens dicht bij productie komt te zitten, is het ook gunstig voor het net. Tennet gaat wel vrij ver, door ook aan te geven dat het profiel van elektriciteitsverbruik van de industrie zo veel mogelijk moet samenvallen met de productie van CO₂-vrije elektriciteit. Voor de belasting van het net maakt het niet zoveel uit dat het uurlijkse profiel van verbruik en productie goed overeenkomen. Het net moet worden uitgelegd voor de te verwachten piek in transport. Zolang die niet wordt overschreden, is het verder niet relevant of lokaal verbuiks- en productieprofielen overeenkomen.

Overigens zijn deze aanbevelingen van Tennet in lijn met de aanbevelingen die netbeheerders al eerder hebben afgegeven. Vorig jaar meldde Netbeheer-Nederland dat energieplanologie nodig is om de klimaatdoelen te halen. En eerder dit jaar kwamen daar enkele concrete aanbevelingen overheen. De eerste aanbeveling luidde: “Bepaal welke energiedrager op welke locatie, op welk moment beschikbaar moet zijn en voor wie”. Dat begint sterk op een centrale planeconomie te lijken. Het ontbreekt er nog aan dat de overheid gaat bepalen hoeveel tractoren en bakstenen elk bedrijf de komende vijf jaar moet gaan produceren met de hoeveelheid elektriciteit en waterstof die hen wordt toebedeeld.

Zo bedoelen de netbeheerders het vast niet. Het is verstandig dat energiebeleid van de overheid rekening houdt met beperkingen in ruimte en ook met de beperkingen van het elektriciteitsnet, bijvoorbeeld als wordt besloten om elektrificatie of elektrolyse te subsidiëren. Maar tegelijkertijd geldt dat een centrale planeconomie niet alleen onhaalbaar, maar ook onwenselijk is. Het sturen van verbruik bij de industrie is vaak te kostbaar om het doel, namelijk het net minder zwaar belasten, te rechtvaardigen. Feit is dat investeren in netuitbreiding loont en dat netbeheerders terecht de wettelijke te taak hebben om structurele congesties te vermijden door netten te verzwaren. Een taak overigens, die ook in de nieuwe Energiewet onveranderd wordt overgenomen.

De overheid moet dus aan energieplanologie doen en tegelijkertijd de markt zo veel mogelijk zijn werk laten doen. Geen gemakkelijke opdracht.

Het cruciale punt uit het betoog van Lankhorst is dat de vraag naar elektriciteit minstens met een factor drie tot vier zal toenemen. Hij geeft aan dat dan ook de basislast groter wordt, hoe flexibel je ook bent in de afname. Lankhorst concludeert dat de echte oplossing voor de congestie dus het verzwaren van het net is.

Welvaartsverlies door gebrek aan netcapaciteit

In dat verband zou het ook aardig zijn als de minister kan aangeven hoe groot de maatschappelijke schade als gevolg van beperkte netcapaciteit nu al is. Het gaat hierbij vooral om het consumentensurplus dat niet kan worden gerealiseerd. Het consumentensurplus is de extra waarde (of welvaart) die consumenten ontvangen boven op de prijs die ze betalen voor een bepaald product of dienst. In het geval van elektriciteit is dit bijvoorbeeld de waarde die consumenten hechten aan het gemak van het hebben van elektriciteit op elk gewenst moment en op elke locatie. Voor bedrijven is het de waarde die zij met hun bedrijfsactiviteit genereren.

De toegevoegde waarde van de totale bedrijvigheid in Nederland in 2020 was volgens het CBS €700 mrd, daarvoor gebruikten deze bedrijven 80 TWh aan elektriciteit. De totale toegevoegde waarde gedeeld door het totale volume elektriciteitsvolume, geeft als indicatie dat met elke MWh elektriciteit die naar de bedrijven wordt getransporteerd, een economische waarde van bijna €9.000 wordt gefaciliteerd. Elektriciteit kost tegenwoordig zo’n €120 per MWh op de groothandelsmarkt. Neem voor het gemak aan dat de kosten van transport ongeveer de helft daarvan zijn, dus €60 per MWh. Op basis van deze bierviltjesberekening levert €1 investering in elektriciteitsnetten voor de maatschappij dus vijftien keer zo veel op.

Voor een echte kosten/baten-analyse is uiteraard meer nodig dan een bierviltjesberekening. Bovenstaand sommetje gaat uit van gemiddelden, terwijl het gaat om de marginale effecten van een investering. De situatie aan de marge zal totaal anders zijn dan gemiddeld. Voor een echte analyse zou bij het CPB of PBL kunnen worden aangeklopt.

Volgens de netbeheerders nemen de wachtrijen toe. Er staan nu zo’n 6.000 bedrijven voor afname en 8000 bedrijven voor teruglevering op de wachtlijst. Het is niet duidelijk om wat voor bedrijven het hier precies gaat en het is dus niet goed mogelijk de totale maatschappelijke schade in te schatten. Er zitten zeker kleine bedrijven tussen, maar er staat ook een nieuwe luchtscheidingsfabriek van Air Liquide in Moerdijk te wachten op een aansluiting van zo’n 80 MW. Deze fabriek draait nu op een laag pitje. Kortom, de fabriek is flexibel. Omdat Air Liquide nog geen transportovereenkomst heeft voor het volledige vermogen, hoeft Enexis niet te betalen voor de capaciteitsbeperking. Maar de prachtige fabriek van Air Liquide kan niet draaien en dus is er sprake van maatschappelijke schade en welvaartsverlies.

Voor de producenten in de wachtrij geldt dat er geen producentensurplus kan worden gerealiseerd. Het gaat vooral om productie uit zon en wind. Dat betekent dus dat zolang die projecten in de wachtrij staan er meer duur aardgas nodig is voor elektriciteitsproductie. Elektriciteitsprijzen zouden dus lager zijn uitgevallen en emissies waren lager geweest, als het net wel op orde zou zijn geweest. Het niet gerealiseerde producentensurplus kan worden ingeschat door de marginale kosten van een gascentrale (aannemende dat de marginale kosten van zon en wind nul zijn) te vermenigvuldigen met de hoeveelheid gemiste productie.

Netbeheerders investeren de komende jaren miljarden in de elektriciteitsnetten en hebben hun investeringstempo al opgeschroefd. Tegelijkertijd kan worden gesteld dat het nog niet genoeg is. Met het oog op de maatschappelijk schade die nu al is ontstaan door beperkte netcapaciteit, en met het oog op de nog veel grotere uitdagingen die eraan komen, moet het doel meer netverzwaring de aandacht krijgen die het verdient. Het is niet acceptabel om te zeggen dat de netbeheerders er nu al alles aan doen en dat sneller nu eenmaal niet gaat. Je zou de netbeheerders graag willen geloven op de stoere taal van Slootweg. Maar de theorie leert nu eenmaal dat dat, in het geval van een monopolist, onverstandig is.

Flexibilisering is klein bier vergeleken met de echte uitdagingen

Waarschijnlijk is het voor Lankhorst geen groot probleem dat er veel aandacht is voor flexibiliteit en ook niet dat daaraan drie pagina’s worden gewijd in een Kamerbrief over netcapaciteit. Maar Lankhorst zal pas tevreden zijn als er ook drie pagina’s gewijd worden met concrete acties om vergunningsprocedures te versnellen. Als er ook drie pagina’s gewijd worden over de prestaties van de netbeheerders zelf. (Want waarom realiseren de kleinere netbeheerders veel kortere termijnen bij het aansluiten van nieuwe gebruikers dan de grote netbeheerders?) Als er meer acties genomen worden om het tekort aan vakmensen aan te pakken. Als er ook drie pagina’s gewijd worden aan het right-to-challenge-principe. (En dan niet alleen voor het zelf realiseren van een aansluiting door een ondernemer, maar ook dat andere bedrijven dan netbeheerders netuitbreidingsprojecten kunnen gaan doen.) Als de investeringsplannen die de netbeheerders elke twee jaar opstellen duidelijk laten zien welke investeringen nodig zijn om alle structurele congesties op te lossen en welke investeringen haalbaar zijn. Als er ook een concreet actieplan komt om dit maakbaarheidsgat tussen ‘nodig’ en ‘haalbaar’ aan te pakken.

Paul Giesbertz. (Foto: PG)

En pas dan, als echt alles uit de kast is gehaald, pas dan kan eventueel worden vastgesteld dat we het niet gaan redden. Dat treft dan niet alleen bedrijven die gedwongen zullen zijn om zich aan te passen. Het gaat ook om huishoudens die niet kunnen elektrificeren, niet kunnen verduurzamen of veel duurdere opties zullen moeten kiezen. Hele wijken en straten gaan op slot voor elektrisch laden of warmtepompen.

De echte problemen moeten worden onderkend: (i) er is meer nodig om netverzwaring te realiseren, en (ii) als netverzwaring niet op tijd lukt zijn harde keuzes nodig. Naast die twee uitdagingen, moet er ook wat gebeuren aan flexibilisering. Maar dat is klein bier en zeker geen excuus om de echte uitdagingen niet aan te gaan.