Toen ik een jaar of tien was, brandde het zakgeld in mijn handen. Mijn broer daarentegen gaf nooit een franc uit en was dus steenrijk. Onze oma noemde mij vaak een krekel, vrij naar de fabel van Lafontaine. In het versje zingt en danst de krekel de hele zomer lang, terwijl de mier ijverig werkt. Dan komt de barre winter en heeft de krekel niets te eten en weigert de mier haar te helpen.