De Tweede Kamer maakt zich zorgen over het draagvlak voor de plannen in de regionale energiestrategieën (RES’en). Lokale overheden zitten in een spagaat tussen het vinden van kostenefficiënte oplossingen en het vinden van draagvlak bij burgers, en de Kamer wil van minister Wiebes weten hoe het nu verder moet met het proces van de RES’en. De inzet van burgerpanels zou volgens Wiebes een rol kunnen spelen, maar hij wil vanuit het rijk niets verplichten.
Alle dertig energieregio’s hebben op 1 oktober een concept-versie moeten inleveren van hun regionale energiestrategie, waarin onder meer de ruimtelijke plannen voor duurzame energieproductie worden vastgelegd. Oftewel: waar kunnen wind- en zonneparken komen, en hoeveel duurzame energie kan daarmee in 2030 worden opgewekt? Het resultaat, zo schreef Energeia vorige week, is een verzameling plannen die weliswaar het doel van 35 TWh in 2030 ruimschoots overtreft, maar die verre van definitief en in veel gevallen niet erg kostenefficiënt zijn.
Tijdens een nota-overleg in de Tweede Kamer uitten verschillende fracties woensdagavond hun zorgen over het proces van de regionale energiestrategieën. Met name het moment en de manier waarop bewoners betrokken worden -of juist niet betrokken worden- houdt de Kamerleden bezig. “Hoe wordt voorkomen dat de RES’en doordenderen en burgers maar moeten schikken?” wilde bijvoorbeeld SGP’er Stoffers weten. “Het betrekken van bewoners kan en moet heel veel beter”, stelde Sandra Beckerman van de SP, en vergelijkbare kritiek was er ook van andere fracties.
Tegenover de zorgen over een gebrek aan draagvlak, stelde Kamerlid Mark Harbers (VVD) dat te veel aandacht voor draagvlak bij het opstellen van de concept-RES’en ook nadelig kan uitpakken. “In veel regio’s is met het oog op draagvlak gekozen voor meer zon dan wind, en dat gaat knellen bij de netbeheerders”, zei Harbers. “Maar we nemen een risico als we daardoor straks toch gaan kiezen voor meer wind. Want dan laat je eerst de regio kiezen, en doe je het daarna toch niet. Hoe gaat de minister daarmee om?”, wilde Harbers weten.
Volgens minister Eric Wiebes (Economische Zaken en Klimaat, VVD) is het “in beginsel logisch” om regio’s zelf te laten beslissen over de inrichting van hun regio’s, want “de littekens van een meer centrale sturing staan nog op ons gezicht”. Ze hebben daarbij wel een opgave gekregen: alle regio’s samen moesten met hun plannen ruimte maken voor 35 TWh aan duurzame opwek in 2030. “Nu zullen ze in overleg moeten zorgen dat niet alleen het energieplaatje maar ook het kostenplaatje gaat kloppen”, zo vatte Wiebes het vervolgtraject samen.

Volgens de minister is in sommige regio’s in de concept-RES’en al veel aandacht geweest voor draagvlak, en in andere regio’s minder. In de fase die nu volgt, van concept-RES naar RES 1.0, zullen alle regio’s “echt los” moeten gaan met draagvlak, aldus Wiebes. De minister wil de regio’s daarbij nergens toe dwingen, maar ze “inspireren” door succesvolle praktijkvoorbeelden uit te wisselen en deskundigen op het gebied van draagvlak een rol te geven in het proces.
Burgerpanels
Volgens CDA-Kamerlid Agnes Mulder is de manier waarop de RES-regio’s nu omgaan met inspraak en participatie “domweg te vrijblijvend”. Zij roept Wiebes daarom op om burgerpanels in te gaan zetten, zonder heel concreet te worden over hoe die panels eruit moeten zien of waarover en wanneer zij zeggenschap zouden moeten krijgen. “Er zijn meerdere varianten mogelijk, ik zou dat graag goed in beeld hebben”, aldus Mulder, die over dit punt ook een motie indiende. Daarin vraagt zij de regering om een overzicht te maken van de mogelijkheden om burgerpanels in te zetten. Dat overzicht zou er als het aan Mulder ligt voor de verkiezingen in maart moeten zijn.
Wiebes staat daar wel voor open, bleek tijdens het debat. Hij wil onderzoeken welke rol burgerpanels kunnen spelen, al wil hij het gebruik ervan niet opleggen aan de regio’s. “Ik ga ze niet dwingen. Ik ga de mogelijkheden van burgerpanels nader in kaart proberen te brengen, en regionale overheden inspireren om daar iets mee te doen. Maar ik ga dat geen overheid voorschrijven.”
Lokaal eigendom
Behalve inspraak en draagvlak, maakten verschillende Kamerleden zich ook zorgen over het tot stand komen van lokaal eigenaarschap van wind- en zonneparken. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er bij wind- en zonneparken naar gestreefd wordt dat deze voor 50% in lokaal eigendom zijn. Maar Kamerlid Carla Dik-Faber (ChristenUnie) wees erop dat lokale overheden op dit moment geen bevoegdheden hebben om participatie af te dwingen. “Hoe wordt de afspraak over 50% participatie uit het Klimaatakkoord dan gerealiseerd?”, vroeg Dik-Faber daarom aan Wiebes.
In ieder geval niet door een verplichting, antwoordde Wiebes daarop, want dat zou betekenen dat er ook een verplichting op burgers of lokale ondernemers zou komen te rusten. “Voor participatie heb je twee partijen nodig”, zei Wiebes. “De projectontwikkelaar moet het mogelijk maken, maar mensen moeten ook willen participeren. Ze moeten geld op tafel leggen. Niet iedereen zit daar op te wachten, en dat is de vrijheid van mensen zelf. We gaan mensen niet verplichten een deel van hun spaargeld in energieprojecten te stoppen.” Wat Wiebes betreft blijft het dan ook bij een streven, waar partijen zelf vorm aan moeten geven. “We moeten het middel ook niet tot doel gaan verheffen”, aldus de minister.
Helemaal tevreden was Dik-Faber hiermee niet, en zij diende daarom een motie in waarin zij het kabinet vraagt “te bevorderen” dat in de verdere uitwerking van de RES’en concreet wordt gemaakt hoe lokaal eigenaarschap vorm kan krijgen.
Postcoderoossubsidie
De zorgen over lokaal eigendom raken ook aan de manier waarop het rijk energiecoöperaties steunt. De huidige postcoderoosregeling, waarmee leden van een energiecoöperatie belastingkorting krijgen op de energie die zij afnemen van hun coöperatieve productie-installatie, verdwijnt volgend jaar en maakt plaats voor een subsidieregeling. Over die nieuwe regeling zijn coöperaties op zich tevreden, maar de snelle overgang van de ene naar de andere regeling baart sommige Kamerfracties zorgen.
Projecten die nog dit jaar een beschikking aanvragen bij de Belastingdienst, vallen onder de oude regeling, maar alle projecten die dat niet redden vallen onder de nieuwe regeling. Volgens de Kamerfracties van CDA, ChristenUnie en GroenLinks dreigen daardoor projecten “tussen wal en schip” te vallen. “Is die overgang niet te abrupt?”, vroeg bijvoorbeeld Dik-Faber zich af. Volgens haar zijn projecten die op basis van de oude regeling zijn opgetuigd, niet per se geschikt voor de nieuwe regeling. “Als zo’n project de deadline van 1 januari net niet redt, moet het meedoen aan de nieuwe regeling, terwijl het helemaal is opgebouwd volgens de criteria van de oude regeling”, zo vatte zij haar zorgen samen.
Volgens Wiebes is de nieuwe subsidieregeling een beetje “haastwerk” geweest en is er daardoor niet veel tijd tussen de bekendmaking van de nieuwe regeling en het stoppen van de oude regeling, maar hij verwacht niet dat coöperaties in de problemen hoeven te komen. De subsidieregeling wordt eind deze maand via een internetconsultatie voorgelegd aan de markt en op 1 april 2021 opengesteld voor aanvragen. “Daardoor is er tijdig zekerheid over de nieuwe subsidieregeling en hebben alle coöperaties de tijd om hun aanvraag gedegen voor te bereiden voordat de subsidieregeling opengaat”, schreef Wiebes woensdag in aanloop naar het debat aan de Tweede Kamer.
CDA’er Mulder diende desondanks een motie in, waarin zij de regering vraagt om voor projecten die tussen wal en schip vallen een coulance- dan wel een overgangsregeling op te tuigen.
Gebruik storingsreserve vanaf 2021
GroenLinks en PVDA vroegen Wiebes voorts naar de stand van zaken met betrekking tot de capaciteitsproblemen in het stroomnet. Specifiek wilde Tom van der Lee (GroenLinks) weten wanneer de Algemene maatregel van bestuur (AMVB) in werking treedt die het mogelijk maakt dat netbeheerders de storingsreserve in het net mogen gebruiken voor het transport van duurzame energie.
Die AMVB ligt nu bij de Raad van State, en volgens Wiebes is het de verwachting dat de ministeriële regeling per 1 januari 2021 van kracht wordt. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat dit al dit jaar zou gebeuren, maar dat dit lastig zou gaan worden was al eerder duidelijk. Onder meer de corona-pandemie zorgde voor de nodige vertraging.