Direct naar inhoud

Fastned mag ook vergunning aanvragen voor snelladers bij andermans restaurant — artikel bevat een betaalmuur

Dit artikel heeft een betaald toegangsblok, wat betekent dat je een deel van de inhoud pas kunt lezen als je bent ingelogd en een geldig abonnement hebt.

Geplaatst in genre: Geplaatst in sectie:
Geschreven door:
Gepubliceerd: 4 november 2020

Snellaadbedrijf Fastned krijgt ook bij de Raad van State gelijk in een zaak die Fastned had aangespannen tegen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over een vergunning voor snellaadpalen bij een wegrestaurant. De Raad van State bevestigt dat het plaatsen van snelladers als aanvullende voorziening bij een restaurant langs de snelweg niet alleen mogelijk zou moeten zijn voor de eigenaar van dat restaurant, maar ook voor andere partijen.

Fastned-station De Watering. Dit is niet de verzorgingsplaats waar de rechtszaak in dit artikel om draaide. (Foto: Fastned)

De zaak draait om zes laadpalen die het wegrestaurant Burgerveen wilde plaatsen op de verzorgingsplaats Den Ruygen Hoek-oost, langs de snelweg A4 in de buurt van Schiphol. Fastned heeft op diezelfde verzorgingsplaats een snellaadstation en vocht de vergunning van Burgerveen aan bij de rechter. In die rechtszaak stelde Fastned dat zij ook had willen meedingen naar de vergunning om bij het wegrestaurant snelladers te exploiteren als aanvullende voorziening.

Aanvullende voorzieningen

In de wet wordt voor verzorgingsplaatsen langs de snelweg onderscheid gemaakt tussen basisvoorzieningen en aanvullende voorzieningen. Basisvoorzieningen zijn bijvoorbeeld een benzinestation, een wegrestaurant en een snellaadstation voor elektrische auto’s. Bij deze basisvoorzieningen kunnen aanvullende voorzieningen geplaatst worden, zoals een toiletgebouw of een winkel waar koffie en broodjes verkocht worden. Ook snelladers kunnen als aanvullende voorziening geplaatst worden bij een benzinepomp of restaurant, ook als op dezelfde verzorgingsplaats al een een snellaadstation als basisvoorziening is.

Het ministerie van IenW had zich op het standpunt gesteld dat een vergunning voor een aanvullende voorziening alleen gegeven kan worden aan de partij die de basisvoorziening exploiteert waarbij de aanvullende voorziening wordt geplaatst. Alleen het wegrestaurant zelf kon in dit geval dus een vergunning krijgen voor het plaatsen van snelladers bij dat wegrestaurant, vond het ministerie. Fastned vocht dat aan, en kreeg vorig jaar gelijk van de rechtbank Noord-Holland. Die uitspraak wordt nu bevestigd door de Raad van State.

Doelmatigheid en verkeersveiligheid

Het ministerie had verschillende redenen aangevoerd om de exploitatie van laadpalen als aanvullende voorziening alleen toe te staan voor het wegrestaurant, en niet voor andere partijen. Een belangrijk punt was dat aanvullende voorzieningen volgens de minister alleen zijn toegestaan als ze zijn geclusterd in de directe nabijheid van de basisvoorziening, met het oog op doelmatig gebruik van een verzorgingsplaats en de verkeersveiligheid. Dat zou betekenen dat de laadpalen geplaatst moeten worden op de grond die het wegrestaurant huurt, en daarom zou vergunningverlening aan een andere partij neerkomen op “een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht”, aldus het ministerie in zijn verdediging.

De Raad van State ziet dat anders. Volgens de hoogste bestuursrechter zijn begrippen als “nabijheid” en “geclusterd” voor interpretatie vatbaar, en kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het mogelijk is om laadpalen als aanvullende voorziening te plaatsen buiten de gronden van een basisvoorziening zonder de verkeersveiligheid of doelmatigheid in gevaar te brengen. Dit zou per geval bekeken moeten worden, aldus de Raad van State. De raad voegt daar aan toe dat het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid of doelmatigheid op zichzelf niet relevant is wie de exploitant of vergunninghouder van een aanvullende voorziening is.

Het ministerie van IenW moet nu opnieuw beslissen over de vergunningaanvraag van wegrestaurant Burgerveen. Bij de beoordeling van die aanvraag moet de minister “ook rekening houden met mogelijke aanvragen van andere partijen”, besluit de Raad van State.