Het is goed om na te denken over hoe de toekomstige industriële productie eruit gaat zien, waar deze plaatsvindt en door wie. In dit essay stellen we ons de vraag wat dat betekent voor Nederland, met zijn grote basisindustrie. Onze stelling: Nederland moet zijn Parijse emissiereductiebelofte aanvullen met een industriële productiebelofte.
De New York Times journalist A.J. Jacobs deed onlangs verslag van zijn experiment om 24 uur zonder plastic te leven. Een dag geen plastic gebruiken, en zelfs niet aanraken. Het resulteerde in een vermakelijk verslag waarin hij zijn tanden poetst met een bamboe tandenborstel met everzwijnenhaar en zijn boodschappen betaalt met munten uit een katoenen zak. Ondanks een gedegen voorbereiding en voortdurende oplettendheid betrapt hij zichzelf op maar liefst 164 overtredingen: van zijn eerste stap uit bed op het nylontapijt, het beroeren van het liftknopje bij het verlaten van zijn appartement, tot het plastic stickertje op de biologische appel.
The Just Energy Essays
Dit essay is onderdeel van de serie ‘The Just Energy Essays’. Tot begin maart 2023 wordt er iedere week een essay gepubliceerd op Energeia, met steeds een nieuw perspectief op rechtvaardige energietransities. De essays komen van filosofen, technici, juristen, sociologen, politicologen, ontwikkelingsonderzoekers, onderzoekers die zich focussen op de invloed van gender, en meer. Deze serie is ontwikkeld in samenwerking met de Urban Futures Studio, Universiteit Utrecht. Voor meer informatie over deze serie, stuur een e-mail naar Jesse Hoffman.
Eerder verschenen in deze essayserie:
• Rechtvaardigheid als uitdaging voor de energietransitie
• Staar niet blind op procedurele rechtvaardigheid, maar compenseer
• Een verleidelijk warmtenet voor een rechtvaardige transitie
• Energiearmoede is een governance-vraagstuk
• De energietransitie laat vrouwen in de kou staan
• (Hoe) kunnen we luisteren naar een stem die niet kan spreken?
• De financiële wereld is niet neutraal: uitdagingen voor een rechtvaardige energietransitie
Even lastig zou een dag zonder staal zijn, of een dag zonder cement. Chemische producten zoals plastic, staal, andere metalen en cement zijn de basismaterialen die ons moderne leven letterlijk vorm geven. Deze basis- of zware industrie vraagt wereldwijd twee derde van de energie die naar de industrie gaat, en die legt op haar beurt beslag op 40% van de totale energievraag. In Nederland liggen deze getallen zelfs nog hoger: 45% van de energie gaat naar de industrie en maar liefst 85% daarvan naar de basisindustrie. De energietransitie is dus voor de helft een ‘industrietransitie’.¹
Sommige mensen denken dat ‘consuminderen’ of het gebruik van andere materialen zoals hout in plaats van beton de vraag naar al deze basismaterialen drastisch zal verminderen. Er zijn er ook die zeggen dat nieuwe ontwikkelingen als 3D-printen of een vierde industriële revolutie de industrie op z’n kop gaat zetten. Wij nemen in dit essay een ander uitgangspunt. Wij ontkennen deze ontwikkelingen niet, maar denken dat er desondanks nog een grote vraag naar staal, cement, kunststoffen en basischemicaliën zal blijven. De 3D-printer moet wel gevoed worden. En voor iedere welvarende wereldburger die consumindert, zijn er twee in de Global South die toetreden tot de middenklasse en daarmee de globale vraag naar goederen aanjagen.
Het is dus goed om na te denken over hoe de toekomstige industriële productie eruit gaat zien, waar deze plaatsvindt en door wie. In dit essay stellen we ons de vraag wat dat betekent voor Nederland, met zijn grote basisindustrie. We zullen zien dat we rechtvaardigheidsvragen zich al snel aandienen.
De huidige Nederlandse industrie
De transitie van de Nederlandse industrie is een reis in het onbekende, alleen onderworpen aan de eis van klimaatneutraliteit in (of voor) 2050. Nederland heeft veel ‘zware’ industrie: vijf olieraffinaderijen, tientallen chemische fabrieken verspreid over vijf industrieclusters, en één grote staalfabriek (Tata Steel IJmuiden). Zware industrie is energie-intensieve industrie en dat drukt zwaar op onze emissiegetallen. Voor een significant deel zijn dat ‘de grote twaalf vervuilers’ van het Klimaatakkoord.²
Ons huidige industriële portfolio is de uitkomst van het historische proces van wereldwijde industrialisering, waarin Gronings gas, de ligging in de delta van Noordwest-Europa, en de economische dominantie van het Westen de belangrijkste vormende factoren zijn geweest. De vraag waarop veel rechtvaardigheidsvragen over de komende transitie zijn terug te voeren, is: hoe groot een aandeel kan, wil en moet Nederland nemen in de toekomstige klimaatneutrale, goeddeels circulaire productie van basismaterialen? In willen en moeten komen de deliberatief-morele elementen van de vraag naar voren: met kunnen geven we aan dat we bij het antwoord rekenschap moeten geven aan de technische, geografische positie van Nederland en de beschikbaarheid van natuurlijke, duurzame hulpbronnen (zoals bijvoorbeeld het potentieel voor wind op zee).
In transitie naar welk eindbeeld?
De energietransitie zal onvermijdelijk een grote verandering teweegbrengen in de Nederlandse industrie, zowel wat de verduurzaming van productieprocessen aangaat, als het type producten dat wij produceren. Nederland is druk bezig met het introduceren van een groene industriepolitiek, en ook de EU zet daar flink op in, voor een deel als reactie op het ambitieuze, c.q. agressieve vergroeningspakket van Amerika’s Inflation Reduction Act. Het belang van de industrie wordt dus zeker erkend, en wordt verondersteld onderdeel uit te maken van het duurzame eindbeeld.
Het Verdrag van Parijs vraagt van alle landen om een nationally determined contribution (NDC) op te stellen: een document waarin landen zich vrijwillig binden aan maatregelen. Deze voorgestelde maatregelen zien vooral op het terugdringen van CO₂ tot 2050. De EU en lidstaten hebben een gezamenlijk NDC ingediend: zij willen tot 2030 55% van de emissies reduceren. Dit wordt niet vertaald naar productieambities. Dat zou in theorie kunnen betekenen dat de EU en de lidstaten hun doelstelling kunnen bereiken door alle industrie af te stoten. De EU wil dat niet, en zet expliciet in op het aantrekken van de clean energy-sectoren: batterijen, windturbines, warmtepompen, enzovoorts.
Maar over de toekomst van de zware industrie is men minder duidelijk, en juist de toekomst daarvan raakt aan de betekenis van de NDC. Voor de industrietransitie gaat het om de toekomst van Tata Steel, Chemelot en Shell, en niet om die van ASML. De eersten -voorbeelden van de ‘grote twaalf’- zijn immers verantwoordelijk voor meer dan 80% van het industrieel energiegebruik en (nu nog) de daarbij komende emissies. Er moeten dan ook sectorspecifieke analyses worden gemaakt om doelen voor de industriële capaciteit in 2050 te identificeren. Hierbij komen tal van rechtvaardigheidsvragen naar voren, die nog niet of nauwelijks gesteld zijn, noch op nationaal niveau, noch op Europees niveau.
Laten we onze nationally determined contribution (NDC) nemen als uitgangpunt van de verkenning van de rechtvaardigheidsvragen. Iedereen onderkent dat we met de NDC een morele verplichting tegenover de wereldgemeenschap hebben om het klimaatprobleem te helpen oplossen. De NDC is daarmee een negatieve belofte, om niet te vervuilen. Het mist een positieve belofte om als land bij te dragen aan de behoeften van huidige en toekomstige generaties – een centrale pijler in de Brundtland-definitie van duurzame ontwikkeling.
Weinig houvast
Maar waar het IPCC ons op grond van wetenschap kan vertellen wat het emissieplafond is, is er weinig houvast om vast te stellen wat de behoeftes eigenlijk zijn. Consumentenproducten, en daarmee industriële productie, staan hoog op de Maslow-piramide. Dit leidt er in het maatschappelijk debat maar al te gemakkelijk toe dat we een debat over industrie uit de weg gaan: “Eigenlijk hebben we al die spullen niet nodig”. Dat is zeker waar, maar zoals we in de opening van ons essay duidelijk maakten, hebben de huidige en toekomstige generaties hoe dan ook enorme materiële behoeften. Aan die werkelijke behoefte moeten we voldoen door ‘groene’ productie. En we weten zeker dat die er nog nauwelijks is. De ‘grijze’, vervuilende, niet-circulaire productie moet drastisch terug, maar de productie van ‘groene’ producten moet groeien. Hoe dan ook!
Maar moet het ook in Nederland? Groene productie draagt het meest bij aan globale welvaart wanneer het daar plaatsvindt waar natuurlijke, economische en menselijke hulpbronnen samenkomen. Laten we met natuurlijke hulpbronnen beginnen. De Noordzee is onze grootste natuurlijke hulpbron als het om verduurzaming van energie gaat. Een ondiepe zee waar meestal een straffe wind staat, vlak bij grote havens en bevolkingscentra.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee worden getallen tot 75 GW genoemd. Dat zijn ruwweg 10.000 windturbines verspreid die samen ongeveer een vijfde van het Nederlandse deel van de Noordzee zouden opeisen (gerekend met een gemiddeld vermogen van 7,5 MW per windturbine). Dit is een enorm ruimtebeslag dat zeker discussie zal oproepen. Er is immers op zee ook een hevige competitie voor ruimte met de visserij, de internationale scheepvaart, zeilers, de marine, enzovoorts. Interessant genoeg hebben we al die windenergie alleen dan nodig wanneer we in onze delta ook een flinke, groene basisindustrie ontwikkelen, draaiend op duurzame energie. Al die molens op zee hebben we domweg niet nodig wanneer Nederland zich zou omvormen tot een service-economie, met alleen wat lichte industrie (ASML!).
Onze stelling is dat het streven naar een rechtvaardige energietransitie, waarin emissiereductie hand in hand gaat met groene productie, van ons eist dat we de discussie over de Noordzee aangaan en wind op zee maximeren. Dat levert namelijk de energie die Nederland in staat stelt een flinke bijdrage te leveren aan de een toekomstige, vergroende en verduurzaamde basisindustrie. We hebben eerder al beargumenteerd dat “we hebben al die producten niet nodig” een te gemakkelijk argument is.
Maar er zijn anderen, die wél geloven in een groene basisindustrie in Nederland, maar die vrezen dat de Noordzee te klein, te betwist of te duur is, en die daarom hun toevlucht nemen naar import van groene waterstof van overzee. Er gaat geen maand voorbij of er wordt een Memorandum of Understanding (MoU) getekend met een ver land voor grote exportprojecten, zoals bijvoorbeeld Chili, Marokko en Namibië. Ietwat retorisch, zou je dit als een variant kunnen zien op het belaste idee van een “land zonder mensen voor mensen zonder land.” Academici noemen dit wel ‘green extractivism’. Het landgebruik van zon en wind is immers overal groot. En weinig van de landen waar Nederland en Europa MoU’s afsluiten hebben al een groene elektriciteitsvoorziening, zodat de technische- en milieulogica ontbreekt om groene stroom van daar te converteren naar waterstof en dan de halve wereld over te slepen, met alle verliezen en inefficiënties die daar onvermijdelijk bij komen. Bovendien missen we hierdoor de kans om daar (overzee) te vergroenen en invulling te geven aan de achterstallige belofte van de OECD om de Global South materieel te ondersteunen bij haar transitie.
Seminar
In een bijdrage aan een breder perspectief en inzicht in de vormgeving van rechtvaardige energietransitie, zijn diverse onderzoekers gevraagd om een essay te schrijven op dit onderwerp. De essays komen van filosofen, technici, juristen, sociologen, politicologen, ontwikkelingsonderzoekers, onderzoekers die zich focussen op de invloed van gender, en meer. In de komende weken wordt steeds een essay gepubliceerd op Energeia. Op 7 maart 2023 vindt een seminar plaats over de vormgeving aan een rechtvaardige energietransitie. Geïnteresseerd in deelname? Stuur dan een email naar Marte Vroom.
Rechtvaardigheidsvragen komen ook naar voren wanneer we ons verdiepen in de materiële hulpbronnen voor een groene industrie, met name de koolstof die we nodig hebben voor de toekomstige chemie en ‘overblijvende brandstoffen’. Afval en biomassa zijn daarvoor de aangewezen bronnen en ook die zijn schaars. Binnen het Sustainable Industry Lab werken we aan een systematische verkenning van al deze vragen.
Het is dus cruciaal om na te denken over de industrietransitie voor de energietransitie en de door ons geponeerde morele noodzaak om aan de Nederlandse Parijs-belofte naast een emissiebelofte ook een groene productiebelofte te doen. We constateren ook dat de vragen en principiële dilemma’s die we daarbij tegenkomen -en die we hier onvolledig hebben aangestipt- nog goeddeels onverkend en onbediscussieerd zijn. No time to waste!
Noten
¹ Op basis van data van het International Energy Agency voor de Total Final Consumption in het jaar 2019. Zie www.iea.org/sankey. NB: ‘energie voor de industrie’ is hier de optelsom van energiedragers die voor industriële energieopwekking gebruikt worden, plus olie en gas dat als grondstof wordt gebruikt, met name in de chemische industrie. Hierdoor raken energietransitie en materiaalcirculariteit verweven, waar we later in dit essay op terug komen.
² Grote twaalf: Tata Steel, Shell, Exxonmobil, BP, Yara, Sabic, Dow Benelux, Air Liquide, Zeeland Refinery, Air Products, Gunvor Petroleum en AKZO Nobel Chemicals.